Prof.dr. L. Laeyendecker


Vreemdelingen en bijwoners

Vreemdelingen en bijwoners, noemt Petrus de christenen (1 Petr. 2, 11) in deze beladen tekst. Zij zijn als vreemdelingen die ver van huis zijn, levend te midden van ongelovigen waartussen zij een goed leven moeten leiden. Petrus schreef die woorden toen de christenen apocalyptisch dachten. De Wederkomst van Christus was nabij. Ook Paulus was daarvan overtuigd. “Wat ik bedoel, broeders en zusters, is dat er maar weinig tijd rest. Ieder leven in deze wereld alsof ze voor hem niet meer van belang is. Want de wereld die wij kennen gaat ten onder” (1.Kor. ). In dergelijke omstandigheden kan men gemakkelijker afstand nemen van de wereld.

Die apocalyptische overtuiging erodeerde geleidelijk omdat de wederkomst maar uitbleef. Daardoor moesten de christenen hun houding tegenover de wereld opnieuw gaan bepalen. Dat was niet eenvoudig en is dan ook een voortdurend probleem geworden. Hoe dienen zij tegenover de wereld te staan? Die vraag geldt nog steeds.

Uit de geschiedenislessen is, denk ik, wel blijven hangen hoe paus en keizer gestreden hebben om de macht over de samenleving, later werd dat de verhouding tussen kerk en staat. Wie heeft het uiteindelijk voor het zeggen? Die strijd heeft vele eeuwen geduurd en leidde uiteindelijk tot verschillende variaties met als die belangrijkste: de staatsgodsdienst (Scandinavië), de seculiere samenleving, (Frankrijk) en de scheiding van kerk en staat (Nederland, Duitsland . Daar ga ik verder alleen op in omdat de zaken nogal eens door elkaar gehaald worden. Wat is namelijk het geval?

Zowel kerk als staat zijn zelfstandige organisaties die elkaars zelfstandigheid respecteren en die dus in vrijheid hun eigen organisatie regelen. Dat sluit wederzijdse kritiek niet uit maar die gaat dan niet samen met verplichtende of verbiedende maatregelen. De staat blijft af van de interne organisatie van de kerken, de kerken onthouden zich van bemoeienis met de staat al mogen zich best over beleid uitspreken. Maar religie is ruimer dan de verzameling kerkgenootschappen die slechts een specifieke organisatorische uitdrukking ervan zijn. En ook de staat valt niet samen met de samenleving maar is alleen de politieke organisatie ervan. Dat betekent dat de verhouding tussen kerk en staat aanzienlijk beperkter is dan de verhouding tussen religie en samenleving, of tussen gelovigen en hun maatschappelijke context. Als van gelovigen verwacht of zelfs geëist wordt dat zij, op basis van de scheiding tussen kerk en staat, hun geloof met alle maatschappelijke implicaties van dien achter de voordeur houden is dat een valse conclusie, of eigenlijk gewoon onzin. Christenen hebben als aanhangers van een religieuze levensbeschouwing evenveel recht hun standpunt uit te dragen of van hun levensopvattingen te getuigen als aanhangers van een seculiere levensbeschouwing, zoals het (seculiere) humanisme.

Daarmee zijn we bij de vraag hoe de houding van christenen, mensen van allerlei slag, tegenover de samenleving in feite is, en vervolgens hoe die zou kunnen of moeten zijn. Daar kan nogal wat verschil tussen zitten. Dat is in de geschiedenis ook wel gebleken. Er was natuurlijk een tijd, maar die ligt achter ons, dat de samenleving een christelijke mocht heten. Of dat in allerlei opzichten ook werkelijk het geval was, is de vraag maar in ieder geval golden officieel christelijke waarden, christelijke gebruiken, waren kerken centra van de gemeenschap en deelden mensen christelijke overtuigingen. Dat ligt lang achter ons en dat moet ook erkend worden. Toen ik in 1990 in een bijdrage aan een brochure van een kritische beweging binnen de Rk kerk – niet 8 Mei – sprak ik – zoals als velen – over de post-christelijke samenleving; dat stuitte op verzet van theologen. Ik heb het toch laten staan, de tijd zou het leren.

Dat verscherpt natuurlijk de vraag naar de verhouding tussen christelijke levenshouding en de moderne samenleving. Het is niet meer vanzelfsprekend zich te voegen naar het algemener klimaat zoals dat in de Middeleeuwen het geval was maar ook in de periode van de verzuiling het geval was. Men wist wat er van iemand in dat opzicht verwacht werd – nogmaals: of iedereen dat deed is een andere kwestie maar dan wist men in ieder geval dat er iets mis was en kon men de betrokkenen er ook op worden aangesproken. Dat heeft ook wel tot een onkritisch conformisme geleid. Maar soms of helaas wel vaak zijn kerken en gelovigen bezorgder geweest om hun eigen positie dan om het welzijn van de samenleving en de principes van hun geloofsovertuiging. Terwille van lijfsbehoud hebben kerken zich te gemakkelijk aangepast Een recent verschenen boek over de houding van kerken in Duitsland in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw laat daarover geen twijfel bestaan.

Christenen beginnen nu zelfs een minderheid te worden in een snel veranderende wereld en worden soms met enige meewarigheid aangezien als achterblijvend. En dat geldt niet meer alleen de groeperingen die dat al veel eerder ten deel viel maar raakt ook de grote meerderheid, die overigens zo groot niet meer is. Mensen met vreemde, niet te bewijzen opvattingen passen eigenlijk niet meer in een door wetenschap en techniek vorm gegeven samenleving.

En die samenleving is ook diepgaand aan het veranderen en dat raakt niet meer alleen de omgeving van de mensen. Die is trouwens al problematisch genoeg. Ik hoef alleen maar een aantal trefwoorden te noemen om die wereld op te roepen. De mondialisering die de machtsposities in de wereld grondig verandert; de dominantie van economische beginselen: we weten van alles de prijs maar van weinig de waarde, schreef een beroemd historicus, de nog steeds groeiende kloof tussen arm en rijk, meer dan vijftig miljoen vluchtelingen, de klimaatverandering, de machteloosheid van regeringen als het om internationale morele verhoudingen gaat. En over de veranderingen in het mensbeeld heb ik vorig jaar (Het bijbels mensbeeld in deze tijd) al iets gezegd. De steeds vergaande versmelting van lichaam en geest van de mens met de techniek, zodat de grenzen vloeiend worden. Laatst zijn er een aantal kritische tv-uitzendingen aan gewijd; de consequenties zijn niet precies te overzien maar wel te vermoeden: mensen als niet goed-werkende instrumenten die hopeloos achterblijven bij de prestaties van technische apparatuur en dat ook steeds vaker te horen krijgen: we kunnen u niet meer gebruiken. En bovendien, worden die technisch beter uitgeruste mensen daardoor ook betere mensen? Dat is zelden een gespreksthema als het over technische ontwikkelingen gaat.

Wat betekenen kerken en christenen nog in deze wereld? Welke is hun blijde boodschap? In het evangelie gaat het niet alleen om het heil van de mens, maar ook om het heil van de wereld niet alleen in de betrekkingen tussen de mensen – gedachtig: wat gij aan de minste der mijnen hebt gedaan – maar ook om een rechtvaardige wereld en om een wereld die niet geplunderd wordt om in vaak te hoog opgeschroefde behoeften te voorzien. En wat doen religieuze genootschappen en individuele christenen daaraan of wat proberen zij daaraan te doen, als zij gedachtig zijn de uitspraak: het licht van de wereld, het zout van de aarde te zijn.

Van een Haarlemse predikant hoorde ik het volgende. Bij het dertigjarig jubileum van een kerk in Haarlem vroeg hij de eigenaresse van een al die jaren daar tegenover liggende bloemenwinkel, wat die nu vond van die kerk waarvan ze zoveel had gezien Antwoord: ik heb er nooit last van gehad. Zo’n antwoord geeft te denken; ze mogen er wel zijn maar je moet er geen last van hebben. De recente Encycliek van Paus Franciscus is weliswaar een voltreffer en heeft een grote weerklank maar de republikeinse katholieke top kandidaat Jebb Busch voor het presidentschap, liet al weten zich liever op economen te oriënteren. Van die encycliek wilde hij geen last hebben. Kort daarna sprak overigens Obama, in een geheel andere context over God en genade en vergeving die ook indruk maakte, maar hoeveel van dergelijke gezagsdragers in kerk en politiek hebben we eigenlijk terwijl er een grote behoefte lijkt te zijn aan inspiratie. Kijkt men in die zoektocht niet aan de kerken voorbij? En misschien op goede gronden?

Nogal wat mensen hebben afstand genomen van de kerken, misschien om die reden maar ongetwijfeld ook om een andere: we maken het zelf wel uit, van al die dogma’s en voorschriften moeten we niets hebben. Vandaar ook de groei van vrijzinnigheid, ook binnen de grote kerkgenootschappen. Maar in een recent verschenen nummer van het blad der georganiseerde vrijzinnigen, Ruimte, Mens & Tijd staat een kort commentaar op een recente publicatie van twee vrijzinnigen Het gaat om jouw zoektocht, niet om ons levensanker. Ik citeer: “In de vrijzinnige gemeente oude stijl staat de eigen boodschap centraal, zoals: wij geloven niet dat …wij vinden dat … enz. In een vrijzinnige gemeenschap nieuwe stijl moeten er niet zozeer eigen overtuigingen centraal staan, maar is er ruimte voor individuen om, samen met anderen, te zoeken naar dat wat het leven zin geeft”. “Die zoektocht is voor ieder verschillend en uniek”. Dus in plaats van overtuigingen die per gemeente (of per persoon) konden verschillen, nu alleen een gezamenlijk zoeken. Dat is ongetwijfeld goed gemeend, maar of het bevredigend is de vraag: wat wilt u nu uitdragen? waar staat u voor? te beantwoorden met: we zoeken nog, valt misschien te betwijfelen. Hier ligt een opgave voor bezinning: waar staan wij voor, hoe willen wij leven, wat hebben we daarvoor over, wat zijn belemmeringen? Een niet-vrijblijvende bezinning, dat wel.