Alledaagse wijsheid of wijsheid van het alledaagse

Lezing door Alphons van Dijk

De poging juist niet alledaags te zijn.

 

Ik begin met een contrastmodel om het tweede deel van mijn verhaal beter te profileren.

 

Men zegt wel eens dat de tijd sneller gaat met het toenemen van de jaren. Toch verloopt een bepaald tijdsverloop in rekenkundige zin altijd even lang. Maar vanuit hoge leeftijd bezien lijkt alsof de uren, dagen, maanden, jaren steeds sneller verlopen. Dan is het fijn als de oude mens met een voldaan gevoel en in ieder geval zonder al te veel spijt op zijn of haar leven kan terugzien.

 

Dit tevreden terugzien is zelfs een belangrijk thema in veel filosofische literatuur over het zeer moderne thema: Levenskunst. “Maak van je leven een kunstwerk” was soms het motto. Het leven van eenieder moest dus groots worden, in ieder geval in eigen ogen. Maar daarop kwam meteen kritiek. Het klinkt immers veelgevraagd en nogal elitair. De term ‘kunstwerk’ werd daarom al gauw vervangen door ‘een tevreden terugblik’. Die zou ook voor gewone mensen kunnen gelden, voor de zogenaamde ‘kleine man en vrouw’, wier alledaagse levens in de geschiedschrijving nooit zullen voorkomen.

De vroegere Duitse bondskanselier Helmuth Kohl heeft eens gezegd dat hij graag de geschiedenis wilde ingaan als een groot en belangrijk staatsman. Dat verleidde hem echter vooral tot een onbarmhartige omgang met wie hem op zijn streven naar grootheid in de weg stond. Kohl was een geweldenaar. Zijn vrouw kon letterlijk alleen maar in de schaduw leven, ze was allergisch voor licht. Na zijn dood beschreven zijn zoons hun vader als een potentaat. En wat zeggen ons de namen van Caesar, Karel de Grote, Frederik Hendrik of Churchill nog. Louter namen zonder een levend beeld.

 

Er zijn denkers die menen dat een leven zonder perspectief op enig voortbestaan na de dood in onze tijd onder een enorme druk komt te staan. Want dat ene leven moet dan wel als zinvol worden beleefd. De Franse historicus Ariès schreef dat we in onze tijd weliswaar veel langer, maar eigenlijk korterleven. Immers, nog niet zo lang geleden werden de meeste mensen misschien 40-50 jaar, maar ze beleefden dat in een perspectief van eeuwigheid. Zo was het gangbare wereldbeeld nu eenmaal en daarmee het taalgebruik om over het leven en de levensspanne te spreken. Nu worden we misschien 90 en daarna... ‘uit’! Over een voortbestaan na de dood zijn we zeer terughoudend geworden.  Dan moet uit zo’n leven wel het maximale gehaald worden. Het wordt jachtig, overladen met steeds intensere belevenissen. En het moet ook nog eens aan de buitenwereld worden verkocht als een stralend product, bijv. op Youtube, Instagram of Facebook. Er ontstaat als zoiets als een wetmatigheid van het jachtig aaneen rijgen van activiteiten en belevenissen, uit angst ook maar iets te hebben gemist van de beloofde ‘volheid van het bestaan’. Dat leidt tot een enorme brei van woorden, beelden en berichten, alles in snelle staccato stijl. Stralende selfies worden rondgestuurd en dagen anderen uit nog stralender selfies rond te sturen. Elkaar overtroeven met alle middelen. “Leven als laatste gelegenheid’ koos een oud collega van me in Duitsland als titel van haar sociaal-psychologische studie in de jaren negentig van de vorige eeuw. ‘We amuseren ons dood’ schreef een criticus. Er lijkt geen tijd meer te zijn voor een rustig en intens beleven van het gewone, dagelijkse leven. Een beetje nieuwsgierig rond kijken, oog hebben voor het kleine, andere mensen rustig aanzien, een langer gesprek voeren, de tijd nemen of zelfs gewoon een beetje vervelen; het kan worden overwoekerd door de zucht naar permanente informatie. En dan biedt het telefoontje in de hand altijd wel iets dat erom vraagt te worden waargenomen. Het lijkt wel alsof het leven dat zo uniek moet worden in feite bestaat uit verleiding en afleiding… en soms: misleiding. Als het maar alsjeblieft niet ’alledaags’ wordt.

 

Dat propageren van een ‘groots leven’ is eigenlijk niet zo nieuw. Al ruim een eeuw geleden schreef de dichter Kloos: ‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten’. Kort daarna schreef de jonge, in Zeist geboren, dichter Hendrik Marsman: ‘Groots en meeslepend wil ik leven’ en noemde zijn ouderlijk milieu burgerlijk en een dor knekelhuis. Gerard Reve schreef ‘De avonden’ als een aanklacht tegen de saaie vijftiger jaren van de vorige eeuw. Opstand en grootsheid werden verlangd. Zogenaamde saaiheid en herhaling zijn verachtelijk; veel en intens beleven is de norm.

 

Daarentegen bekeek de dichter André der Mouw het leven heel anders. Zijn poëtennaam is Adwaita, wat in het Sanskriet Niet-Tweeheid, Non-Dualiteit betekent. Volgens een oude stroming in de Indiase filosofie is al wat bestaat gekenmerkt door eenheid, ook al lijkt er aan de oppervlakte veelheid en variëteit te zijn. Ieder mens is deel van het overweldigende geheel en draagt een kern van het goddelijke of absolute in zich. Dit doet ons denken aan de filosofie van Spinoza. Dat goddelijke wordt Brahman genoemd.  ‘Ik ben Brahman’, dat wil dus zeggen: ‘ik ben goddelijk’ schrijft de dichter Der Mouw in de eerste regel van een gedicht. Hij voegt er echter meteen aan toe: ‘maar we zitten zonder meid’. Wat een heerlijke ontnuchtering. Nu moet die Goddelijke kern onverwacht zelf de afwas doen en zijn schoenen poetsen. En boodschappen doen in zo’n stompzinnige supermarkt. Het grootse goddelijke blijkt verdraaid alledaags te zijn. Heerlijke relativering! Als alles Goddelijk is, is dat Goddelijke dus ook heel gewoon, letterlijk ‘alledaags’, van alle dagen, overal en altijd in alles en iedereen. Dan is het alledaagse ook goddelijk. Natuurlijk is het wel de kunst dat te leren zien. Dat vraagt veel onthaasting.

 

In de christelijke traditie hebben we geleerd het Goddelijke als transcendent te zien, geestelijk, onstoffelijk, heilig, totaal anders dan het gewone, alledaagse, saaie, onaanzienlijke, het schoonmaakwerk van de meid, de was doen, stofzuigen, afwassen. Het lichaam met zijn behoeften en vooral seksualiteit waren niet te vertrouwen. Een erfenis van het traditionele christendom, dat dit leven als een moeitevol voorportaal beschouwde, waar de mens in het zweet zijns aanschijn moest zwoegen. We zijn immers ‘in zonde gevallen’.

Maar als het hele palet van menselijk leven een onderdeel van het ene overweldigende mysterie is, als alles één is, kan het zogenaamde gewone, alledaagse, het saaie van een ongekende schoonheid zijn en straalt het nederigste een dienstbare goddelijke schoonheid uit. En getuigt het van wijsheid die simpele schoonheid te kunnen zien! Pas als je het ziet, zie je het! Daar moet je dan wel de tijd voor nemen. Weg met alle filosofisch getheoretiseer, leer eerst maar eens met alle zintuigen ademen, voelen, luisteren en zien. Elementaire verwondering als basale levenshouding.

 

Onderbreking met de muziek ‘Spiegel im Spiegel’,

simpele muziek van Arvo Pärt. (te vinden op Youtube, gespeeld door Amsterdam Simfonietta)

 

Ik laat u een afbeelding van de Chinese wijsgeer Lao-Tse zien. Een oude, simpele, wijze man. Niet bepaald een schoonheid. Niet bepaald de hoge denkschedels als die van Marx/Engels/Lenin, die een geweldig denkraam moeten doen vermoeden, de bron van hun overweldigende leersystemen (foto 1, Marx/Engels/Lenin). Als je oud wordt, word je weer als een kind, zegt de Chinese filosofie, nader je weer je kindheid, zie je alles weer met de verwonderde blik van een kind dat een half uur met een stukje hout kan spelen zonder besef van tijd; zijn tijd is eeuwig, zijn wereld altijd nieuw. Lao-Tse (foto2), dat oeroude kind, rijdt op een os, een onzijdig dier; de spannende dualiteit man-vrouw is opgeheven. De os loopt naar het Westen waar dag en nacht elkaar ontmoeten en alles is opgenomen in eenheid. Lao-Tse wilde erin verdwijnen, omdat hij had ervaren dat mensen niets van zijn simpele levensvisie wilde horen. “Wie het kleine niet eert, is het grote niet weert”, zegt het spreekwoord. Een eenvoudige grensbeambte vroeg hem toch maar weer om te keren en zijn gedachten op papier te zetten. Een van Lao-Tse’s spreuken (foto3): “Als je troebel water met rust laat, wordt het vanzelf helder”. Of: “Wie in begeerten leeft, ziet slechts de buitenkant van de wereld”.

Toen mijn peetoom moest sterven, bezocht ik hem op zijn sterfbed. Hij had veel op gehad met fotografie, met ‘zien’ dus. Hij zag vanaf zijn sterfbed de bloemen in zijn tuin, wist dat hij ze spoedig niet meer zou zien en genoot intens van hun schoonheid, juist door de vergankelijkheid van het moment. Hoort u wel eens een klein meisje zingen, achterop de fiets bij een van haar ouders? Ik word er altijd blij van. Het kind doet niet ‘zingen’, het is op dat moment ‘zingen’.

Neem een werk van de Friese schilder Jopie Huisman (Foto 4, versleten broek Huisman); de versleten en steeds weer verstelde broek, een monument van het alledaagse, zonder enige pronk of praal, een simpel beeld van alledaagse schoonheid en de wijsheid van het alledaagse werkende bestaan in een maatschappij zonder overvloed. Die versleten en steeds verstelde broek vertelt een heel leven, een leven dat nooit in de geschiedenisboeken zal belanden...

Of een zeer bescheiden Japanse tekening die meer aanduidt dan uitgewerkt laat zien (foto 5 Tekening Japan, vogel op rietstengel in de mist). Of de versiering op een Chinese vaas (foto 6 Vaas met reiger).

Hoe mooi kan een verroeste schroef met moer uit een oude spoorbiels zijn (foto 7 schroef vol bruinrode roest). Om die ene, achteloos weggeworpen, verroeste schroef te maken hebben honderden mensen hun dagelijkse werk gedaan zonder ooit op te vallen. Een hele keten van allerlei anonieme werkzaamheden… en nu ligt die schroef daar te roesten. Schoonheid… juist door vergankelijkheid.

Nemen we een stilleven van de schilder Helmantel (foto 8 Helmantel). Men noemt hem een realist. Hij schildert met enorm geduld en met een fijn penseel alledaagse voorwerpen uit de materiële wereld. Je ziet onmiskenbaar materie, stoffelijkheid, omgeven door een lucide spel van licht en duisternis waardoor alledaagse dingen een lichte glans lijken te krijgen.

 

Dat alles geldt volgens mij ook voor het menselijk gezicht. Er lopen acht miljard gezichten op aarde rond. En geen gezicht is volslagen identiek aan een ander. Kort na de geboorte zijn de meeste gezichten nog betrekkelijk uitdrukkingsloos, de expressie neemt steeds meer toe, gezichten worden onmiskenbaar persoonlijk. Met toenemende ouderdom laat het verval zich steeds meer zien. Kijken we naar een selfie van de oude Rembrandt (Foto 9). Hij is volgens de gangbare normen al lang niet meer knap. Hij ziet het van zichzelf en gaat het niet uit de weg. Een peinzend portret. Hij maakt zichzelf niet mooier dan hij als oude man is en juist daarom is hij mooi in al zijn zichtbare vergankelijkheid(foto 10, gedicht Kopland bij portret Rembrandt).

 

Tot slot twee portretten van Jezus, de man uit Nazareth, die doodgewone mensenzoon. Het zijn verbeeldingen, want we weten niets van zijn uiterlijk. Maar de vrome beeldvorming in de loop der eeuwen weet des te meer.

Als de zoon van God moest Jezus natuurlijk een held zijn, die alles al wist, een man van stavast. Dat de mens Jezus een Jood en dus een Semiet is geweest, daar hoor je bijna nooit iets over. Veeleer zie je vaak de afbeelding van een rijzige, zelfverzekerde blanke man met hoog voorhoofd, heldere, vaak blauwe ogen en een getrimd baardje past beter bij hem (foto 11 Jezus).  Dit beeld lijkt verdacht veel op dat van een edele Viking hoofdman in een hedendaagse film (foto 12).

 

Ik ga weer naar een werk van Rembrandt (foto13a, een schilderij van de mens Jezus). Die ziet Jezus eerder als een gevoelig mens. Ik zou zeggen: ‘een echt menselijke mens’. Voor mij getuigt het van wijsheid om de mens Jezus niet op te poetsen en van zogenaamde edele trekken te voorzien, als een soort superman of Übermensch(foto 13 b). Niets te zien van historische grootheid, eerder een in zichzelf gekeerd zijn, nadenkendheid, twijfel, een gewoon mens als wij allemaal, de zoon van een timmerman.

Aan zoveel schoonheid en wijsheid van het alledaagse heb ik niets meer toe te voegen.