Wat betekent het als iemand zich seculier noemt? Het stereotype beeld van de seculiere mens is dat van een mens die de kerk niet nodig heeft, geen affiniteit heeft met de god van het christendom en zelf wel bepaalt welke zin hij of zij aan zijn leven geeft. Dat stereotypische beeld geldt niet voor alle seculieren, want er is veel al dan niet religieuze spiritualiteit in seculiere kringen. Maar voor de meerderheid van de seculieren geldt, dat zij geen lid zijn of willen worden van een christelijke kerk. De kerken zien deze levenshouding in het algemeen als een bestaanswijze die zich los gemaakt heeft van God. Van de kerk los betekent dan “van God los”.
De leden van Vrijzinnigen Nederland zijn geen stereotypen van een seculier, maar ze zien zichzelf niet als lid van een kerk. Zij hebben zich georganiseerd in verenigingen die als geloofsgemeenschap door het leven gaan en zich zien als verbonden met, maar niet gebonden aan de christelijke traditie. Het geloof van vrijzinnigen is daarom niet het geloof van de kerken, maar een geloof dat past bij de mens die dat geloof wil praktiseren in een wereld, die afscheid heeft genomen van een levensbeschouwing die grenzen trekt tussen hemel en aarde, tussen hier en hiernamaals en tussen kerk en wereld en tussen goddelijke en menselijke werkelijkheid.
Achter de hiervoor weergegeven zinsnede “verbonden met, maar niet gebonden aan het christendom” doemt een vervolgvraag op: wat bedoelt een vrijzinnig gelovige met deze uitspraak? Om die vraag te beantwoorden is het nodig om eerst een - heel summiere - schets te geven van het traditionele christendom zoals dat door de katholieke en protestantse kerken is doorgegeven. In dat traditionele christendom is de scheiding tussen boven en beneden alomtegenwoordig. God de Vader heeft zich via de bijbel als Gods Woord van boven geopenbaard aan de mens hier beneden. Jezus Christus is zijn Zoon, een god van boven die hier beneden als mens verlossing op aarde heeft gebracht. Na zijn hemelvaart terug naar boven heeft hij de Heilige Geest naar beneden gezonden om zijn werk op aarde te voltooien. Christelijke theologen hebben hele bibliotheken gevuld met hun uitwerking van de grens tussen hemel en aarde en tussen God en mens, maar voor de strekking van dit essay moet ik volstaan met de kenschets dat hun theologie in het kort gezegd betrekking heeft op het onderscheid tussen (en de verbinding van) Boven en Beneden.
Een vrijzinnig gelovige maakt zich los van dit verschil tussen boven en beneden omdat hij dit niet op formule kan brengen met de inzichten van de wetenschap en hij dit ook niet kan ervaren. Hij geeft zich rekenschap van de cultuur waarin hij leeft en die cultuur ziet de mens als een wezen dat niet door Boven maar door het leven hier Beneden, in het dagelijks leven, wordt gevormd. In vrijzinnige geloofsgemeenschappen krijgt die betrokkenheid op het dagelijks leven haar uitdrukking in de omgang met de ander als medemens. Onderzoeken wat samen luisteren, samen werken, samen mens zijn eigenlijk inhoudt. Hoe kun je deze houding inpassen in een theologie die voorstelbaar en ervaarbaar is?
Theologie in een seculiere wereld
In het christendom waarmee wij zijn verbonden wordt nog steeds over God gesproken als een persoonsachtig iemand. Uitdrukkingen als “God de Vader”, “De liefde Gods”, “Genadige God”, hier en daar zelfs “Lieve God”, verwijzen naar een gevoelsbinding aan een persoon; het gebed dat zich richt tot God met de vraag om ons lot te veranderen of te verbeteren, berust op de overtuiging dat God aan elke wens van mensen, als die maar volhardend genoeg naar voren wordt gebracht, op de een of andere manier gehoor zal geven. Zo heeft de christelijke theologie het haar gelovigen ook geleerd.
Voorgangers in de vrijzinnigheid zijn voor het merendeel opgeleid in deze christelijke theologie. Alternatieve opleidingen zijn schaars en relatief onbekend en “nieuwe” voorgangers zijn daardoor gering in aantal. Vrijzinnige voorgangers, veelal klassiek opgeleid, hebben zich in het algemeen losgemaakt van de in de kerken gangbare geloofsbelijdenissen en zij nuanceren de scheiding tussen boven en beneden door de bijbel vooral te hanteren als een bron van eeuwige wijsheid, maar de liturgische vertaalslag van een geloof in boven naar een bestaan hier beneden blijft problematisch. In veel vrijzinnige geloofsgemeenschappen grijpt de voorgaande predikant terug op de klassieke liturgische vormgeving uit het christendom met gebeden, liederen en teksten die aan God refereren als het bovennatuurlijke wezen uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis[1].
De theologie die hieraan ten grondslag ligt, laat de antropologische component die het wereldbeeld van de mens van nu stempelt, buiten beschouwing. In het antropologische wereldbeeld is de veelvormige en verwarrende realiteit van alle dag de enige werkelijkheid en die bestaanservaring maakt dat mensen zich niet meer aangesproken voelen door beschouwingen over hemel en aarde en het hiernamaals als de plek van een hemel of een hel. De mensen van nu zien zich als mensen die zelf moeten handelen en zij laten zich de verantwoordelijkheid voor dat handelen niet uit handen nemen door een god of een sacrale werkelijkheid buiten de werkelijkheid die zij kennen.
In de vrijzinnigheid is men vertrouwd met de klassieke christelijke opvatting dat een bovennatuurlijke God de bestierder is van het leven op aarde enerzijds en de persoonlijk doorleefde betekenis van het menselijk leven en handelen anderzijds. Maar in het algemeen trekt men hieruit niet de consequentie dat een theologie die nalaat om belangrijke inzichten over mens en menswording vanuit de moderne filosofie in zich op te nemen, niet als basis kan dienen voor een theologie waarmee het vrijzinnig geloven uit de voeten kan. Er zijn natuurlijk wel pogingen in die richting gedaan. Het boek “Geloof zonder zekerheid. Vrijzinnige theologie in de 21e eeuw” van Paul Rasor geeft een helder overzicht van ontwerpen van een vrijzinnige theologie.[2] De door hem besproken ontwerpen hebben vele specifieke en verschillende kenmerken, maar hebben één uitgangspunt gemeen: het traditionele christelijke geloof is niet meer de vaste burcht met dikke muren van waaruit de gelovige uitzicht had op een betere wereld als hij de leerstelligheden van het christendom onderschreef. In plaats daarvan wil de vrijzinnig gelovige wonen in een huis met ramen waardoor het licht van de ratio, de natuur en de wetenschap ruimschoots toegang tot de vertrekken in dat huis heeft. Vrijzinnig geloven gaat hand in hand met wetenschap en cultuur, maar iedere vrijzinnige heeft zijn eigen ideeën over de wijze waarop dat vorm zou kunnen krijgen.
Obstakels voor een vrijzinnige theologie
In de vrijzinnigheid is maar één ding heilig: ieders persoonlijke geloofsbeleving of geloofsovertuiging en de geloofsvoorstellingen die daarbij horen. Een vrijzinnig gelovige maakt helemaal zelf uit wat en hoe hij gelooft, hoe hij daar uitdrukking aan geeft en wat hij zich daarbij voorstelt. Zijn persoonlijke geloven is het alfa en omega van zijn religiositeit en hij erkent geen enkele autoriteit om hem daarover te beleren. Menigmaal is het juist het belerende karakter van de christelijke theologie geweest dat hem tot vrijzinnige heeft gemaakt.
Gezien de grote variatie in geloofsvoorstellingen lijkt het op het eerste gezicht ondoenlijk om een theologie te ontwerpen waarin al die verschillen in geloofsvoorstellingen harmonisch tot uiting komen. Maar dat is een misvatting die gebaseerd is op de pretentie van de klassieke christelijke theologie. Die theologie wilde waarheden formuleren die door iedere gelovige konden of moesten worden onderschreven, “beleden” in het kerkelijk jargon. Maar een theologie die zich bescheiden opstelt en niets meer of anders doet dan de weg wijzen naar een geesteshouding die vertrouwen opwekt voor een hoopvolle richting naar de dag van morgen, maakt een kans.
In het verlengde van de diversiteit in geloven in de vrijzinnigheid ligt nog een tweede obstakel voor het ontwerpen van een vrijzinnige theologie. Er zijn nog heel veel vrijzinnigen die geen afstand willen doen van hun gehechtheid aan de oude gebruiken en rituelen uit het kerkelijk domein waar zij vandaan komen. Gebeden, een bijbels geïnspireerde bemoedigingstekst bij de aanvang van een dienst en een dito zegen of zegenbede aan het einde daarvan, het kost ze moeite om dat los te laten. Hetzelfde geldt voor de liederen die gezongen worden. Voor een buitenstaander zijn de teksten van deze liederen veelal onbegrijpelijke geheimtaal, maar veel vrijzinnigen herkennen hun geloof in deze liederen en zouden er geen afstand van willen doen.
Tenslotte is er de psychologische drempel om afstand te doen van wat men gewend was zonder er zeker van te zijn wat daarvoor in de plaats komt. Een vrijzinnige theologie die zich uitsluitend baseert op het hier en nu mist het mystieke element van een godsdienst die zich op een andere, sacrale, werkelijkheid richt dan die van de dagelijkse ervaring daarvan.
Met andere woorden: wat blijft er over van een theologie waarin God is vervangen door de menselijke ervaring?
Geen theologie, maar een leidraad
Wie kennisneemt van de geschiedenis van de vrijzinnigheid, komt al snel tot de conclusie dat men daarin van meet af aan geworsteld heeft met de erfenis van de traditionele christelijke theologie. Staande in een volkomen verchristelijkte cultuur stelden vrijzinnige predikanten zich ten doel om een geloof te ontwerpen dat niet in strijd was met de stand van de wetenschap. Een voorbeeld van een poging om de christelijke theologie “bij de tijd’” te brengen vinden we al in het begin van de negentiende eeuw. De Duitse theoloog Schleiermacher karakteriseert religie als een reactie op de menselijke ervaring. Religie is bij hem niet te vinden in strakke structuren of theologische dogma’s, maar in een intuïtie of gevoel dat onlosmakelijk onderdeel van ons wezen is.[3]
Bij een grondlegger van de vrijzinnigheid als Opzoomer[4] leidt de stand van de –wetenschappelijke – cultuur tot een afwijzing van de bijbel als historisch betrouwbaar geschrift. De wonderverhalen, Jezus als de incarnatie van God die op aarde als mens verkeerde, zijn vanuit wetenschappelijk oogpunt niet te verdedigen als historisch betrouwbaar en dienen dus te worden gepasseerd. Wat overblijft is de bijbel als handleiding voor het filosoferen over de verhouding mens/God en Jezus als een bijzonder mens. De vrijzinnigen van het eerste uur gingen niet zover dat zij het bestaan van God in twijfel trokken, maar een persoonsvormige god waarmee de gelovige een gevoelsbinding kon onderhouden, maakt bij hen plaats voor God als uitdrukking van het geheim van het bestaan in zijn kosmische context. God als schepper van de werkelijkheid waarin wij leven, blijft staan. Die gedachte tref je overigens ook - of juist nu - veelvuldig aan. Een voorbeeld daarvan is te vinden bij Kaufman, die God ziet als de creatieve kracht achter ons (symbolisch) wereldbeeld en vanuit dat gegeven naar een nieuw christendom op zoek is.[5]
Via de bijbel en de vooronderstelling van God als schepper bleef er een band tussen de vrijzinnigheid en het christendom, maar die band kende zijn complicaties. Het huwelijk tussen vrijzinnigheid en de christelijke leer bleef in stand, maar het was een verstandshuwelijk vanuit de noodzaak om op de schouders van het religieuze verleden een theologie te ontwerpen die ervaarbaar en voorstelbaar was voor de gelovigen van vrijzinnige huize. Reeds het woord theologie was problematisch: theologie is godgeleerdheid, maar het is geen geleerdheid over God, het is geleerdheid over wat mensen over God hebben gezegd en geschreven. De pretentie van de klassieke theologie, dat het een wetenschap is die kennis heeft van de eigenschappen en bedoelingen van God, wordt door een vrijzinnige niet onderschreven. In plaats daarvan ontwerpt een vrijzinnige ieder voor zich persoonlijk een godsbeeld dat aansluit bij zijn ervaringen op dit ondermaanse, maar een theologie ligt daaraan niet ten grondslag. De overtuiging dat God bestaat en de eigenschappen die God zou hebben, het blijft een eigen – menselijke – keuze van een vrijzinnig gelovige.
Geen theologie dus. Maar wat dan wel? Het is en blijft een menselijke behoefte om onder woorden te brengen wat hij gelooft en waarom dat zo is. Gezien het pluriforme karakter van het vrijzinnig geloven is het niet mogelijk om uit het begrippenarsenaal van de theologie te putten voor een objectieve beschrijving van (vrijzinnig) geloven, maar het formuleren van een vademecum[6] is wel mogelijk. Zo’n vademecum pretendeert niet om kennis van God of objectieve geloofswaarheden te beschrijven, maar kan als handleiding dienen voor het formuleren van de belangrijkste kenmerken van het vrijzinnig geloven.
Een vademecum van de vrijzinnigheid
Het belangrijkste ijkpunt voor vrijzinnig geloven is de menselijke beleving van de werkelijkheid die hem op gezette – of ongezette - tijden overstijgt. Het is die beleving die bij hem het verlangen opwekt om die werkelijkheid te kunnen hanteren. Hij maakt daarbij gebruik van zijn intuïtie. Die intuïtie wekt in hem het vermoeden dat achter de dingen die hij kan waarnemen krachten schuilgaan die hij kan beleven, maar niet verklaren. Dat is zijn religie, een levenshouding die erop gericht is om zichzelf uit te leggen aan zichzelf: wie ben ik en wat is mijn plaats in het grote geheel? De kerkelijke leer helpt hem niet bij de beantwoording van die vraag, want die leer gaat over de vooronderstelde bedoelingen van een bovennatuurlijk wezen.
Gemeenschap is een onmisbare factor voor vrijzinnige religiositeit. In het gezamenlijk optrekken, in het uitwisselen van ieders beleving van het bestaan, toont zich de behoefte van mensen om dit aspect van religie – het uitleggen van elkaar aan elkaar – te beoefenen en in stand te houden. Via de instandhouding van gemeenschappen wordt het religieus perspectief op de wereld om ons heen verbreed en verdiept.
Een gemeenschap waarvan de leden niet op regelmatige tijdstippen samenkomen, brokkelt af. De voedingsbodem voor een religieus wereldbeeld – de gerichtheid op het geheim van het bestaan – erodeert als de leden geen samenkomsten onderhouden die die gerichtheid ontwikkelen en inhoud geven. De vormgeving van die samenkomsten is van cruciaal belang voor de instandhouding en groei van een gemeenschap.
Hiermee is direct de moeilijkheid gegeven van vrijzinnige (geloofs)gemeenschappen. De meeste vrijzinnige geloofsgemeenschappen kennen verschillende groepen gelovigen. Heel kort en niet volledig gezegd: er is een waterscheiding tussen vrijzinnig-christenen en religieus-humanisten. De vrijzinnig-christenen hechten nog aan gebeden en andere liturgische teksten uit het christendom van het gelovig voorgeslacht. Zij noemen zich vrijzinnig, doch ook volop christen. De groep van de religieus-humanisten heeft geen of nauwelijks affiniteit met gebeden, kerkliederen en geloofsformules uit het klassieke christendom.
Een voorganger in de vrijzinnigheid probeert in de samenkomsten de verbinding tussen deze twee groepen vast te houden en verzeilt daardoor in een balanceer act. Enerzijds moet het gaan over de existentiële vragen van de religieus-humanisten, anderzijds moet het christelijk perspectief over de bedoelingen van Boven met ons mensen van Beneden in stand blijven. Het lijkt onmogelijk, maar de meeste voorgangers slagen hierin. Zij nemen de existentiële vragen mee in hun overdenkingen, maar laten de liturgie met bemoedigingsteksten, gebeden, kerkliederen e.d. in stand. In de meeste gemeenschappen kan men hiermee leven, maar het vermoeden bestaat dat een groot aantal vrijzinnigen bij gebrek aan vernieuwing van de vormgeving van de samenkomsten afhaakt. In ieder geval gaat van dit type samenkomst nauwelijks nog wervende kracht uit. De aanwas van vrijzinnig gelovigen is zeer gering, om niet te zeggen te verwaarlozen klein.
De titel van dit essay verwijst naar het verstandshuwelijk tussen vrijzinnigheid en christelijke theologie. Dit huwelijk is ongemakkelijk omdat daaraan geen gedeelde levensbeschouwing of religiositeit ten grondslag ligt. Het is een huwelijk van twee geloven op een kussen. Voor de religieus-humanist is een vrijzinnige dienst op zondag met christelijke liederen en gebeden een achterhaalde gebeurtenis waarin hij de oude liturgische elementen voor lief neemt als de overdenking van de voorganger hem aanstaat. Voor de vrijzinnige christen is een dienst zonder gebeden en kerkliederen kaal en niet inspirerend genoeg. Hij mist de mystieke kracht van de rituelen en gebeden van de traditie.
Naar mijn persoonlijke overtuiging zou een vrijzinnige religiositeit zich moeten richten op de existentiële vragen van het menszijn. De vraag naar wat God wel of niet is, laat je bij de traditie, in de vrijzinnigheid kun je die vraag overslaan omdat er toch geen zinnig antwoord op mogelijk is. Jezus was niet de zoon van God, maar een bijzonder mens waaraan we het westerse denken over humaniteit en mensenrechten te danken hebben. Tot zover niets nieuws onder de zon, maar het nieuwe is: het geloof als leer geven we niet meer door. In plaats daarvan is vrijzinnigheid een geloofswereld waarin het gaat om overleveringen die aanspreken. Een overlevering, al dan niet bijbels, die je wat zegt, maakt dat je jezelf ziet met andere ogen. Dat je jezelf beleeft zoals je je graag wilt zien en dus niet zoals je jezelf zou moeten zien. De verhalen en hun dieptepsychologische betekenis voor ons stellen geen eisen aan ons, want we komen er zelf in voor. De inhoud van die oude geschriften confronteert ons met onze menselijke (on)hebbelijkheden en raken ons existentieel.
De vrijzinnigheid zou het moeten aandurven om uit te leggen dat we als vrijzinnigen de band met God als iets van ondergeschikte waarde beschouwen en alleen nog religieus zijn in die zin dat we de betekenis van de oude verhalen uit de traditie alleen zien als overleveringen die ons aanspreken in ons menszijn. Om het wat ingewikkelder te zeggen: niet ontmythologiseren maar mythologiseren en zodoende de betekenis van mythen voor ons bloot te leggen.
Is een vrijzinnige theologie mogelijk die door vrijzinnigen kan worden onderschreven als eenduidig en voorstelbaar? Dat lijkt mij, gezien de pluriforme religiositeit in vrijzinnige kring, een utopie. Maar een leidraad zonder de pretentie van “waar” of “altijd geldig” behoort tot de mogelijkheden. Daarvoor is dan wel nodig dat we het ongemakkelijke verstandshuwelijk tussen vrijzinnigheid en de (klassieke) christelijke theologie ontbinden. Een echtscheiding die hier en daar pijnlijk kan zijn, maar de vrijheid brengt om nieuwe wegen en praktijken van geloven te beoefenen.
Johan de Wit, Andijk 6 juni 2020
[1] Artikel 1 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis Dordrecht 1619:
Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er een enig en eenvoudig geestelijk wezen is, dat wij God noemen: eeuwig, ondoorgrondelijk, onzienlijk, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige bron van al het goede.
[2] Paul Rasor, Geloof zonder zekerheid. Vrijzinnige theologie in de 21e eeuw, Skandalon Vught, z.j.
[3] Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher, On Religion. Speeches to its cultured despisers, 1799, trans. Richard Crouter, New York: Cambridge University Press, 1988.
[4] Cornelis Willem Opzoomer (1821-1892), jurist, filosoof, logicus en theoloog, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Utrecht, voorman van de Moderne theologie, mede oprichter van de Nederlandse Protestanten Bond in 1870.
[5] Gordon D.Kaufman, In face of mystery, A Constructive Theology, Harvard University Press, 1995.
[6] Samentrekking van de Latijnse woorden vade, cum en me, letterlijk “ga met mij”. Bij van Dale, groot woordenboek der Nederlandse Taal, elfde druk 1984, heeft het woord de betekenis van een boekje van klein formaat en beknopte inhoud, bestemd als leidraad.