zo 21 sept. 2025

Dr. Alphons van Dijk

Thema: Hartelijk lachen is goddelijk.

 

Daarom beginnen we met een niemendalletje.

 

Openingslied.: de canon Hemel en aarde zullen vergaan…..

 

      Wie kerkgangers op zondag naar hun kerk ziet gaan, ziet meestal ernstige gezichten. Vooral bij de bezoekers van de zgn. zwarte-kousen-kerken die zich niet graag inlaten met de meer frivole kanten van het leven. Het Evangelie, letterlijk ‘De blijde Boodschap’ wekt blijkbaar geen blijmoedigheid. 

Toch zegt psalm 122: “Wat was ik blij toen men mij zeide, we gaan naar ‘s Heren Huis…” En Dietrich Bonhoeffer vond dat bij God vreugde hoorde. Maar daarvan komt vaak weinig terecht, zeker niet in de overheersende versies van christendom en islam. Die zijn zo’n beetje model voor wat vaak misprijzend als godsdienst of religie wordt gezien. In de geschiedenis van het christendom werd vanaf het verre verleden tot op heden lachen en simpele vreugde zelfs als gevaarlijk beschouwd. Misschien heeft dat wel wat te maken met de vaststelling dat we de poëtische, verhalende en verbeeldende kant van religieuze verhalen hebben vergeten. Door de nadruk op de letter en op de strengheid van wat beschouwd wordt als Gods Woord zijn veel godsdienstige mensen de geest ervan kwijt geraakt.

 

Daarentegen zegt Simon Carmiggelt:

      “Leven is leren hoe je netjes sterven moet.

      Schrijven is groeien tot analfabeet.

      Handelen – stikken in hetgeen je doet.

      Maar lachen àlles wat ik zeker weet”.

 

Ik lees hierin dat lachen iets is van het spontane moment, zonder een besef van tijd, van druk bezig zijn en van alles bedenken. Wie heerlijk lacht is op dàt moment niets anders dan een-en-al lach. Zo’n lach zonder enige bijbedoeling is toch gewoon goddelijk in de meest letterlijke zin.

 

Lied 89,3-5

 

Overdenking

 

Twee spreuken:

     “Godsdienst is een goede zaak.

      En geeft het mensdom veel vermaak”.  (Multatuli) 

 

     “Lachen is de kortste afstand tussen mensen” (Charlie

     Chaplin)

 

Mijn poëtische overdenking beweegt zich tussen deze twee spreuken.

Enerzijds: godsdienst als een menselijk fenomeen en als iets belachelijks in de ogen van zich als verlicht beschouwende mensen.

Anderzijds: Lachen als een fundamenteel menselijk fenomeen.

 

      Lang geleden vertelde mijn vader van een ontmoeting met een sombere man in het streng gereformeerde vissersdorp Huizen. Hij vroeg de man wat er toch aan de hand was. Waarop deze vertelde dat hij verdoemd was. Zijn ‘bevindelijkheid’- een streng Calvinistisch woord voor zelfervaring - had hem duidelijk gemaakt dat hij niet voorbestemd was voor de vreugdevolle eeuwigheid in de hemel van de Heere Heere, hoezeer hij zich ook inspande om aan de goddelijke moraal te voldoen. Immers, de mens kan wikken en wegen wat hij wil, het is de Almachtige die met zijn van eeuwigheid al vaststaande raadsbesluiten beschikt. En de man wist zeker dat God in alle eeuwigheid had beschikt dat verdoemd was.

     Afgezien van de wrange situatie van de man moet ik vaststellen dat hij blijkbaar wel precies wist hoe het met die God zit. Met zo’n God valt niet te lachen! Het is zoals met de sarcastische grap over Nietzsche. Nietzsche verklaarde: “God is dood”, waarop God zei: “Nietzsche is dood”. Wie het laatst lacht, lacht immers het best. Maar dat is een schampere lach, geen ongecompliceerde hartelijke lach.

      De Bijbelse gestalte Hiob durfde zijn God wel ter verantwoording te roepen. Hij had altijd deugdzaam geleefd en begreep niet waarom alle voorspoed uit zijn leven verdwenen was. Hij roept God ter verantwoording. Als hij vol ellende op de mestvaalt zit en alle bezit en zijn hele gezin heeft verloren, houden zijn vrienden hem voor dat hij vast niet zo’n heilig boontje is geweest als hij zich voordeed. God oordeelt immers strikt rechtvaardig, weten zij met absolute zekerheid. Dus Hiob moet wel iets uitgevreten hebben, dat hij hier zo ellendig zit. En weer stel ik vast dat zulke mensen weten hoe het met die God zit. Geen enkele twijfel of relativering. Weer valt er niets te lachen! Mensen die de volledige kennis van God in hun bezit menen te hebben zijn vrijwel altijd zuurpruimen, of het nu om Ayatollah’s gaat of christelijke doempredikers. Volgens de spreuk van Multatuli is dat voor de meeste andere mensen juist een bron van vermaak, die zeker-weters maken zich zèlf immers belachelijk...

      In de wereld van religies wordt er veel zuur gepruimd. Het boek Prediker begint met de bekende spreuk: “Ijdelheid der ijdelheden en alles is ijdelheid”. Even verder staat: ”De gedachten van de wijze zijn graag in een huis vol rouw, die van de dwaas in een huis vol plezier”. Lachen of een beetje onschuldig plezier is er in de Bijbel zelden bij. En waar het wel om lachen gaat is het uitlachen of triomfantelijk lachen. Wie een ander uitlacht verheft daarmee zichzelf. In de Bijbel lacht God zelf soms zijn vijanden uit.

      De Bijbelse God is almachtig, ondoorgrondelijk, oneindig wijs en goed. Maar waarom is er nergens sprake van een belangeloze, hartelijke lach? De mens is volgens de mythe van Genesis toch naar Gods beeld geschapen en pure lol, plezier en hartelijk lachen is juist een belangrijk kenmerk van het mens zijn, volgens Charlie Chaplin zelfs de beste middel voor contact tussen mensen. Het eerste teken van menswording van een baby is juist het eerste lachje, het eerste contact met een ouder die daarop direct vertederd wordt.

      Binnen de evolutieleer is lachen een belangrijk kenmerk dat de mens onderscheidt van dieren. Waarom lacht die God naar wiens beeld de mens is geschapen dan in Jodendom, Christendom en Islam dan nooit eens gewoon hartelijk? Als het klopt van de invloedrijke theoloog Kuitert zei, dat namelijk ‘alle spreken over Boven, over het zogenaamde Woord van God, van Beneden komt, van mensen, dan hebben ook die Bijbelse, aardse verhalenvertellers niet veel gelachen. En dat zou wel eens een van de redenen kunnen zijn waarom er mensen zijn die niet in zo’n kille, strenge God willen geloven, zo stelt het Amerikaanse blad The Huffington Post vast.

 

Coos Neetebeem, alias Cees Nooteboom bouwt voort op de beroemde dichtregels van Kloos:

     

      “Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten

      En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon

      Maar verder ben ik helemaal gewoon,

      Met haaruitval en spijsverteringsklachten”.

 

Nooteboom vindt zichzelf een gewoon manneke. Jezelf niet zo ernstig nemen, een beetje om jezelf kunnen lachen. Als ik mezelf ’s morgens in de spiegel zie moet ik wel eens grijnzend lachen om dat manneke.

     

    U kent wel die belangrijke zin uit het boek Genesis over de schepping: “En God zag dat het goed was”. Zou er dan nooit een tevreden glimlach op zijn gezicht zijn verschenen? Hij had toch iets moois gemaakt! Maar zelfs de dichter Guido Gezelle, die toch in zijn dichtkunst vaak wees op de schoonheid van Gods schepping, ziet het menselijk teven als een zware klus.

      

        “Het leven is een krijgsbanier,

        door goede en kwade dagen,

        gescheurd, gevlekt, ontvallen schier,

        kloekmoedig voorwaarts dragen.

 

        Men tuimelt wel, en wonden krijgt

        men dikwijls, dicht en diepe..

        ’t en vlucht geen weerbaar man, die wijkt,

        of hem de dood beliepe!

 

        Het leven is… geen vrede alhier,

        geen wapenstilstand vragen:

        het leven is de Kruisbanier

        tot in Gods handen dragen!”

 

Dat ziet er dus ernstig uit!! Van onschuldige lol is nergens sprake. Maar als een mens lacht, komt er medisch gezien endorfine vrij. Dit ‘gelukshormoon’, vermindert het cortisolgehalte en beïnvloedt de hoeveelheid dopamine en serotonine, stofjes die de algemene gemoedstoestand positief beïnvloeden. Lachen verlaagt de bloeddruk en vermindert pijn, draagt bij aan gezondheid. Lachen is een teken van humor, blijdschap, opluchting. Woorden als glimlachen, gieren, schateren komen op; simpele vreugde!!!!. Dat moet toch goed passen in een volgens Genesis als goed geschapen wereld. Dan zou het kruisbanier uit het gedicht van Gezelle heel wat lichter zijn.

 

De dichter Jacques Perk zegt het in 1879 zo in zijn gedicht Die Lach:

       “Zoals wanneer opeens de zonneschijn

        Door ’t zwart der brede wolken heen komt breken

        En schittert in de tranen, die er leken

        Van blad en bloem, als vloeiend kristallijn,

 

        Zó, dat het wenen lachen schijnt te zijn:

        Zo is, wat mij ontstemt, opeens geweken,

        Mathilde! Ontsluit úw mond zich om te spreken,      

        En doolt een glimlach om uw lippen, fijn:-

 

        Doch van de lach is glimlach dageraad,

        En klinkt uw lach, hoe drinken hem mijne oren!

        De vreugde vaart door pols en vezel rond.-

 

        En met geloken oog zie ‘k uw gelaat,

        Zo zonnig: ‘k meen uw zilvren lach te horen,

        Wanneer ik roerloos wacht op de op de’uchtenstond…”

 

Wat een zin: “Doch van de lach is glimlach dageraad”. Met de glimlach begint het dus, alles wordt steeds lichter en lichtvoetiger dan die geleerde somberheid. Ik vond een spreuk:”Schoonheid is kracht, een glimlach is haar zwaard”(Charl Read). En dan die andere dichtregel: “De vreugde vaart door pols en vezel rond”. Een lach klinkt en giert door ons lijf. We zijn de lach en zo gauw we ons daarvan bewust zijn is de spontane lach voorbij. Precies wat Charlie Chaplin zei: “Lachen is het meest directe contact tussen mensen”.

 

      Het kan bijna niet anders of ik kom door een scheutje katholieke lichtvoetigheid in mijn opvoeding uit bij Toon Hermans of Herman Finkers. Eerst Toon Hermans:

       

        “Chinees is geen Turks en Japans geen Javaans,

        Hebreeuws is geen Urks, Jordanees is geen Spaans,

        Maar of je lacht in Manilla, in het Zwitsers of Frans,

        in een krot of een villa,

        de lach heeft een kans om het oog van de mensen

        te doen stralen op slag,

        want verder dan de taal reikt de klank van de lach”.

 

“De klank van de lach”. Proef die woorden eens op uw tong. Heerlijk lachen gaat dus vooraf aan denken en aan de uitwisseling van woorden in de taal. Lachen borrelt, is onmiddellijk contact, kan “het oog van de mensen doen stralen op slag”.

     

      Misschien kent u het lied van Herman Finkers: “Daarboven in de hemel…”. Finkers steekt vaak de draak met zijn eigen religie, het katholicisme. Maar eveneens met de critici ervan. Hij vertelde in een conference over zijn deelname aan een gefingeerde talk show op televisie waarin de andere gasten rationalistisch schamperen over het geloof in god en het bestaan van een hiernamaals. Hij zet dan die atheïstische en wetenschapsgelovige critici op het verkeerde been door de zeggen dat hij als rationeel mens – “hij had tenslotte de HBS gedaan” zegt hij vol zelfironie - juist in God gelooft totdat het tegendeel sluitend aangetoond wordt. Dus niet het bestaan van God moet bewezen worden maar juist het niet-bestaan. We weten dat allebei, zowel het wel-bestaan als het niet-bestaan van God onmogelijk wetenschappelijke bewezen kan worden. Maar veel mensen gaan dan maar van het niet-bestaan uit en vinden zichzelf dan heel rationeel. Finkers draait dus de rollen onverwacht om. Hij gaat uit van het wèl bestaan. En dat is precies wat humor ook kan doen; even het geldende verwachtingspatroon, het alledaagse gedrag doorbreken, het vastgeroeste denken omkeren. Vervolgens zingt hij:

    

      “Dus daarboven in de hemel zien wij elkander weer.

      Daar maakt Andries Knevel ruzie met de Heer.

      Zoals ’t er hier aan toe gaat, zegt hij, strookt niet met de  

      leer.

      Dat klopt, zegt God, en daarom heerst er hier zo’n hele

      fijne sfeer”.

 

In een andere versie is Andries Knevel verruild met aartsbisschop Eyck uit Utrecht, ook zo’n zeker-weter die niet uitblinkt in mildheid en humor. Ik moet glimlachen, de eenvoud is ontwapenend. Hier geldt: Wie om zichzelf kan lachen, zichzelf niet al te serieus neemt, iets ook even van de andere kant bekijkt, zal anderen ook niet zo snel de absolute maat nemen. De middeleeuwse mysticus Meister Eckhart zei: “Ik bid God elke dag me te verlossen van God”. Hij wilde het absolute mysterie redden van allerlei vertekenende voorstellingen, van de ernst en de schijnzekerheid van theologische bobo’s. En dat begint bij jezelf met het afpellen van allerlei verheven zelf-noties die je in de benadering van de ander beïnvloeden. Soms moet dat wat als uiterst belangrijk wordt beschouwd toch ook even op de hak genomen kunnen worden.

Uit mijn theologie opleiding - ooit met de bedoeling priester te worden -  herinner ik me een versje dat we zongen in dixieland stijl van de jaren zestig, als we ons ‘s avonds in een vrij uur even wilden ontspannen van de ernst van de studie:

       

         “Kom in de tent, kom in de tent,

         bij Sint Jozef en zijn band.

         En Maria en de heilige Geest,

         die zijn daar aan het dansen geweest.

         Kom in de tent, kom in de tent,

         bij Sint Jozef en zijn band. (2x zingen)

 

Even de draak steken met de àl te heilige ernst.

       

     Lang geleden maakte ik ter onderbreking van een ernstige wetenschappelijke conferentie een lachsessie mee. En zoals meestal zaten er genoeg gewichtige en geleerde mensen in de zaal die dachten dat ze zichzelf niet zo snel aan het lachen zouden laten maken, sceptici, nuchtere wetenschappers. Ik kan u verzekeren: na enige tijd lachte iedereen, mild of uitbundig. En waarom? Om niets, om het lachen zelf, lachen om het lachen, de sessie-leider was gewoon aanstekelijk in zijn lachen, de deelnemers namen die aarzelend over en staken vervolgens elkaar aan met hun lach.

Lachen brengt een mens van het eeuwige peinzen over van alles en nog wat terug naar het moment van NU.

 

      U kent wel de spreuk: “Een kind kan de was doen”, zo simpel is het. Of ook: “Als je niet bent als een kind zul je het hemelrijk niet binnengaan”.

Daarom het volgende gedicht van Carel Swinkels:

     

       “Mijn zoon die Oscar heet

       en vier wordt over negen dagen

       is een christelijk poëet.  

       Gisteren zei hij:

       Jezus eet de sneeuw.

       Ik keek naar buiten

       en zag dat het dooide”.

 

In zijn eenvoud neemt het kind de uitspraak dat God alles geschapen heeft gewoon letterlijk.

 

    Ik laat u nu een simpel lachen horen. Een man stapt in de trein en kijkt op zijn telefoon. In de volle coupé zijn de meeste mensen ernstig in zichzelf verzonken. De ingestapte man beging te grinniken. De mensen kijken verbaasd en sommigen verstoord op. De aanstekelijke lach wordt steeds luider, tot niemand weerstand kan bieden en iedereen begint mee te lachen. En niemand weet waarom… lachen ...zomaar!

 

Lachsessie op de geluidsinstallatie (zie: Youtube,   ‘Spreading the joy of laughter on a train.

 

Collecte voor eigen werk.

 

Lied nr.14.

 

Ik hoop dat ik duidelijk heb kunnen maken dat de spontane, hartelijke lach en de ernst van bezinning in levensbeschouwing of religie samen kunnen gaan en zelfs gewenst zijn. Ik wens ons allen toe dat we zo nu en dan even om onszèlf kunnen lachen en met anderen samen lachen, hartelijk lachen. Dan kan het oneindige mysterie, waar we het hier vaak over hebben, een mysterie blijven.

Ik sluit af met een spreuk van de filosoof Schopenhauer:”Hoe meer een mens tot volkomen ernst in staat is, des te hartelijker kan hij/zij lachen”. Dan is hartelijk lachen goddelijk!