Jarenlang, tot Jan niet meer kon, kwamen hij en Riet naar onze bijeenkomsten. Ze waren trouwe bezoekers en werden altijd wel even door deze of gene aangesproken, want ze waren aardig en vriendelijk, en blij met ieder contact. Ze zaten altijd achterin, want lopen was voor Jan al jarenlang niet gemakkelijk. De stok was zijn fysieke steun en Riet zijn partner en toeverlaat, de 2e in zijn leven.
Jan was verknocht aan zijn auto, die hij tot enkele jaren geleden nog bestuurde. En met zijn scootmobiel wilde hij dolgraag de hele omgeving af crossen, tot zorg van Riet, die hoopte dat hij a.u.b. maar niet ergens in het bos stil zou komen te staan.
Jan wilde leven, hij wilde nog zoveel mogelijk mee maken. Hij was vol lof over onze gemeenschap en haar gevarieerde activiteiten. Hij was nieuwsgierig en sprak graag over zijn rijke verleden van 104 jaar. Nadat ze niet meer konden komen bleven Jan en Riet op de hoogte van onze Walkart diensten en ontmoetingen doordat Ineke de digitale opnames ervan rondstuurde. Op zijn tablet volgde Jan alles, vrij zeldzaam voor een meer dan honderdjarige.
De laatste jaren was het leven van Jan wel beperkt en dat van Riet daardoor ook. Maar de bezoekers bleven komen en er was ‘s avonds getweeën altijd een spelletje te doen.
Zolang ik Jan kende was hij al moeilijk ter been, maar hij maakte er altijd het beste van, liet zich niet klein krijgen. Tot hij struikelde en viel en naar het ziekenhuis moest met een breuk. Na enige tijd bleek dat naar huis terugkomen niet meer verantwoord was, Riet zou het niet meer aankunnen, er zou veel verzorging nodig zijn.
Uit nood werd Jan ondergebracht in Aliantus, een particulier verpleeghuis vlak bij ons gebouw; drie maanden was hij daar. Zijn dakkamertje daar was niet erg gezellig, echt voor noodgevallen. Maar Jan bleef goedmoedig en had steeds nog hoop op betere tijden. Helaas lieten sommige zeer welgestelde bewoners hem wel eens merken dat hij maar een gewone handelaar in fietsbanden was geweest, vertelde hij me eens. En het personeel en de zorg waren ook niet alles, vond hij. Eén uitzondering, een van de gastvrouwen, die hij stralend ‘onze Sandra’ noemde, het was onze dochter. Zij vond hem aardig, vriendelijk en wijs en hij had zoveel te vertellen over zijn lange leven, zonder de poeha van veel van de andere bewoners die zich bijzonder voelden.
Na de episode Aliantus was Jan in Bovenwegen meer in zijn sas. Hij vond het er prettig en de verzorging was goed. Als je op bezoek kwam hoefde je je hoofd maar om de deur te steken of hij noemde je naam, altijd met een glimlach. Je wist meteen dat je bezoek gewenst was. Onlangs bezocht ik hem. Naar de ingang lopend zag ik een dik ingepakt persoon op een scootmobiel met daarboven een pet, onder het dak bij de ingang, van waaruit een stem klonk die mij verwelkomde. Jan had mij eerder gezien dan ik hem en lachte breeduit. We hebben daar buiten een uur genoeglijk gepraat. Dat was Jan voor mij: genoeglijk, positief, helder in zijn hoofd, bepaald geen querulant die zijn toch best stevige beperkingen breed uitmat. Hij wilde als 104 jarige tot het laatst toe leven. Tot het echt niet meer ging en hij het in alle stilte op moest geven.