Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
In de ontmoeting met de ander worden wij altijd geconfronteerd met onszelf. Hoe wij het ook wenden of keren, de ander beïnvloedt ons en ons zelfbeeld. De vraag is hoe wij daarmee omgaan. In contact of in het afgesneden zijn van die ander.
Volledige tekst
Een fietstocht op het platteland. Onderweg krijgen we dorst en het besluit valt om bij het eerste het beste cafeetje binnen te vallen om iets te drinken. Bovenaan de dijk doemt zo’n cafeetje op. We zetten de fietsen neer in de rekken bij het terras en gaan vrolijk naar binnen, verlangend naar dat ene dorstlessende glas met frisse drank, thee of koffie. Je moet met ieders smaak nu eenmaal rekening houden. Binnen is het stil.
Er zit niemand en achter de tap is ook niemand aanwezig. Na wat vragend gekijk en geloer in het raampje van de deur met het opschrift ‘keuken’ verschijnt een jong meisje dat ons aankijkt met de blik van iemand die te vroeg is wakker gemaakt na een lange nacht stappen in de dichtstbijzijnde stad. Als we te kennen geven dat we graag iets willen drinken, haalt ze met enige tegenzin een opschrijfboekje tevoorschijn en noteert ze onze wensen. Zwijgend verdwijnt ze door de deur met het inmiddels bekende opschrift en komt geruime tijd later terug met de bestellingen. We drinken onze drankjes ietwat vreugdeloos op en vervolgen al snel onze weg, opgelucht om het etablissement na dit staaltje gastvrijheid te kunnen verlaten.
Een etentje buitenshuis met de familie. We tijgen naar het restaurant waar we zulke goede verhalen over hebben gehoord en we stappen binnen. We zijn de deur nog niet door of iemand van het personeel komt naar ons toe en vraagt waarmee hij ons van dienst kan zijn. Met hoe velen zijn we, willen we wat eten of alleen maar wat drinken? O, u wilt wat eten, wacht even dan heb ik denk ik een leuke tafel voor u. Ja, daar bij het raam, gaat u rustig zitten, hier is het menu, maar misschien wilt u eerst wat drinken voordat u een keuze hebt gemaakt? Enzovoorts.
In de twee kleine impressies van hiervoor gaat het om aandacht van een mens voor een ander. Het meisje in het plattelandscafé deed haar plicht en deed waarvoor ze was ingehuurd. Maar ze had geen aandacht voor de mensen die iets aan haar vroegen en daardoor was er geen enkel contact. Ze had geen oog voor de ander. De kennismaking in het restaurant was verwarmend en plezierig, ook al was er nog niets op tafel gezet of gebracht. Het personeel van het restaurant had aandacht voor de bezoeker en dat was voldoende voor een prettig gevoel.
Aandacht hebben voor degene die je ontmoet, aandacht hebben voor wat je doet en aandacht hebben voor als je iets wordt gevraagd, het is iets dat weldadig uitwerkt op degene die ergens om vraagt. Het gaat bij aandacht altijd om de ander of de anderen: jij hebt belangstelling voor het wel en wee van een ander of een ander voor het wel en wee van jou. Als je het elkaar daarin naar de zin kunt maken, voelt dat goed. Er zijn natuurlijk vormen van aandacht die je wat benauwd kunnen maken, maar toch....aandacht van de ander, het is vaak iets waar we ons heel goed bij kunnen voelen.
In het contact met een ander mens voelen wij ons plezierig of juist niet. Dat contact verloopt via de stem, de woorden die daarmee gezegd worden en de lichaamstaal die wij oppikken in dat contact. De oogopslag, een buiginkje of juist een opgeheven gestalte, het zijn allemaal signalen waaruit wij distilleren hoe het er in het contact met de ander en onszelf voorstaat. De ontmoeting met een ander mens, vooral voor de eerste keer, is bepalend voor ons gevoel over die ander en over onszelf. Later kan dat worden bijgesteld, maar in de ontmoeting, vooral voor de eerste keer, zit altijd iets van elkaar opnemen, elkaars gedachtewereld verkennen en te beleven wat dat voor gevoel geeft.
Hoe wij het wenden of keren, de omgang met onze medemens, met de ander, is de proef op de som voor wat wij van onszelf denken en van onze bereidheid om de ander echt te leren kennen.
Ja, de ander. Wij leven zonder de aanwezigheid van een ander en toch ook weer niet. Het is een universeel gegeven en het lot van ieder mens. Je kunt je in een druk gezelschap, denk aan zoiets als een receptie, eenzaam voelen. Je wordt door lawaai en gepraat omgeven, maar je bent alleen gekomen, je kent verder niemand en de levens van al die andere mensen, ze staan zover van je af, dat de andere mensen eigenlijk niet meer voor je bestaan. Je hebt dan de neiging om je terug te trekken in jezelf. Dat proces tekent zich ook af in de informatie die tot ons komt en die ons eigenlijk niets meer doet. Je hoort op de radio of je ziet op de televisie dat in Afrika iedere twintig seconden een kind sterft door gebrek aan schoon water. Je hoort het, je schrikt, maar je gaat nog diezelfde dag gewoon door met het leven dat je gewend bent te leven.
Zelfs de meest gewetensvolle en betrokken mens ontkomt niet aan dit mechanisme. In de natuur en in de menselijke samenleving leeft iedereen in het kleine kringetje dat gewoonlijk hun routine van zijn dag bepaalt en het is het leidende principe van ons bestaan: wij gaan onze gang, hoe erg het ook allemaal is en hoezeer het ons ook met medelijden vervult. We leven gescheiden van elkaar zolang we niet in elkaars directe nabijheid zijn en het is waarschijnlijk ons behoud. Hoe zouden wij kunnen leven als wij alle noodlottige wederwaardigheden van al die andere mensen zouden ondergaan alsof wij die zelf zouden meemaken?
De mens is ten diepste een gespleten wezen. In ons leven allerlei tegengestelde emoties en driften. Wij kunnen de goedheid zelve zijn maar ook de tiran van de ander, het hangt af van de omstandigheden en hoe wij ons in die omstandigheden voelen. En hoe wij dan uitpakken of juist niet, we hebben het zelf vaak niet in de hand. Aan die gespletenheid ontkomen we niet, het zit in ons en we hebben ermee te leven en we hebben ermee om te gaan. Maar vrijwel altijd worden wij geconfronteerd met onszelf als wij in aanraking komen met een ander mens. Hoe zeer wij ook overtuigd zijn van onszelf en de voorstellingen die wij van onszelf maken, steeds wordt die denkwijze op de proef gesteld als wij een ander mens ontmoeten.
Stel dat je je eigen zaakjes goed op orde hebt en je niemand nodig hebt. Je hebt steeds verstandig gehandeld en je hebt ervoor gezorgd dat je je goed kunt handhaven in deze wereld. Ben je dan verantwoordelijk voor een ander mens die dat allemaal niet voor elkaar heeft gekregen? Hij en jij hadden toch gelijke kansen, gelijke mogelijkheden? Er is zo op het oog geen enkele reden om je je het lot van degene die misdeeld is ten opzichte van jou aan te trekken. En stel dat je je zelf volkomen onder controle hebt, dat jij iedere situatie aan kunt, waarom moet je je dan bekommeren om iemand die al die eigenschappen mist en voortdurend een beroep op je doet om hem uit de nood te helpen?
En toch voelen wij dit heel anders. Wij voelen ons verantwoordelijk voor elkaar, ook als dat in strijd komt met ons eigenbelang.
Ik denk dat dát de onderliggende strekking is van de tekst van Jesaja die ik las. In die tekst gaat het over de buitenstaanders, de vreemdelingen en degenen die geen nageslacht kunnen voortbrengen omdat ze zijn gecastreerd, eunuchen worden ze door hem genoemd.
Een eunuch kan geen kinderen voortbrengen, hij is in de ogen van de Joodse traditie, waarin het hebben van een nageslacht een van de meest wezenlijke trekken van het bestaan is, een absolute en te verwaarlozen buitenstaander. En de vreemdeling doet evenmin mee. Ook hij is een volstrekte buitenstaander.
Maar de profeet zet ze bij elkaar. De vreemdeling heeft geen afkomst en de eunuch heeft geen toekomst. En volgens de profeet zijn het juist deze twee soorten mensen die onze aandacht verdienen, want zij zijn het wezenskenmerk van ‘de ander’, die in niets lijkt op onszelf, de ander waar wij het liefst niets mee te maken zouden willen hebben.
Jesaja is een profeet uit het Oude Testament. Gerechtigheid was in zijn ogen: recht doen aan de minsten onder ons. In zijn traditie waren een gecastreerde man en een vreemdeling de volstrekte minderen, outcasts die er niet toe deden. Maar hij vraagt zijn toehoorders om vooral met deze mensen begaan te zijn.
Jezus van Nazareth doet hetzelfde. Hij wil ons laten weten dat wij allemaal kinderen van één God zijn en dat wij als die kinderen met elkaar moeten omgaan. En hij heeft mensen gevonden die hem hierin wilden navolgen. Het waren mensen die dachten: we moeten elkaar niet laten vallen, ook al kennen we elkaar niet en begrijpen we niets van elkaar. Het waren mensen die dachten: ook al word je moedeloos van al die pogingen om wat meer vrede en rechtvaardigheid in de wereld te brengen, hou met die pogingen niet op. Het is goed om steeds te blijven werken aan iets meer recht voor iets meer mensen. Eens dringt het door tot alle politieke en economische allianties: wij kunnen een nieuwe orde stichten, een nieuw concept van samenleving met elkaar beleven als wij als leidende gedachte nemen: de ander, dat zijn wijzelf. Als wij de ander willen zien, als wij hem willen horen, dan zien wij God in het gelaat van de ander. Als een ander ons een vraag stelt, als die ander ons aankijkt dan doet hij een beroep op ons, dan ervaren wij iets van de onbegrijpelijke werkelijkheid die onder al onze rationele ambities zit: de zachte dwang van het gelaat van de ander. Het brengt ons tot onszelf en tot die bewegingen in ons gemoed die wij nauwelijks onder controle kunnen brengen.
Blijft er nog iets over van die zachte dwang van het gelaat van de ander als wij het contact met elkaar beperken tot e-mails en sms-berichtjes? Je kunt het niet zeggen. Contact met een medemens, het bestaat uit het horen van een stem, woorden die gezegd worden en de gezichtsuitdrukkingen die die woorden vergezellen. De ledematen van een mens spreken ook hun eigen taal. Een opgeheven vinger, een hulpeloos gebaar met de hand, een beweging met het hoofd naar omlaag of juist rechtop. Een priemende blik, een blik van verstandhouding, hoe moeten wij al die signalen vertalen in onze pc’tjes en mobieltjes al dan niet met beeldscherm? De tijd zal het leren, door de technologie ontwikkelen wij een nieuw soort van verbinding met elkaar en we moeten maar er maar op vertrouwen dat wij, als er echt iets valt te bespreken, elkaar blijven opzoeken omdat wij nu ‘echt eens moeten praten.”
Het Evangelie zegt: wees betrokken. Bespreek met elkaar wat je beweegt. Ontdek dat de ander in wezen niet van jezelf verschilt. Kijk naar jezelf en ontdek: de ander, hij verschilt niet zoveel van mij dat ik om hem heen zou moeten lopen. De ander is in wezen een gedaante van mezelf. Een gedaante die steeds weer vraagt naar mijn menselijkheid. En met zachte dwang om antwoord vraagt. Laat ons antwoord daarom humaan zijn. Niet omdat het niet anders kan, maar gewoon, vanuit onszelf. Omdat we nu eenmaal mensen zijn.