Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
De genezing van de bezetene van Gerasa laat ons zien wat er gebeurt als wij ons buigen over de noden en de angsten , de verscheurdheid en de hulpeloosheid die het leven van een geestelijk gestoord mens tot een hel kunnen maken. Het verhaal beschrijft overtuigend hoe genezend mensen elkaar kunnen ontmoeten als ze elkaar niet op kettingen of boeien trakteren, maar langzaam en geduldig de kunst oefenen en van het luisteren dat het wezen van een ander tot klinken brengt en die ander de oorspronkelijke melodie van zijn hart teruggeeft.
Overdenking Zeist 13 juni 2021 (demonen)
Het verslag over de uitdrijving van demonen door Jezus bezorgt bijbelgeleerden de nodige hoofdbrekens. Er is nauwelijks een wonderverhaal dat zoveel twijfels, inconsequenties en onwaarschijnlijkheden oproept als de geschiedenis van de bezetene van Gerasa. Hoe komt Jezus ertoe om zich op te houden in het woongebied van niet-joden, heidenen die zwijnen houden? En 2000 zwijnen als een kudde, dat is iets onmogelijks.
Bovendien is er het gedrag van de bezetene zelf en het gedrag van Jezus. Alleen in dit wonderverhaal vraagt Jezus naar de naam van de demonen. Tenslotte wordt hij op de plek waar hij het wonder heeft verricht, niet geduld. Het lijkt erop dat de demonen hun terrein niet hoefden prijs te geven. En als de genezen bezetene over de grote daden van Jezus heeft verteld, mag hij zich niet bij zijn redder aansluiten. Kortom: niets in dit verhaal verloopt zoals het in veel andere wonderverhalen wordt beschreven en dat heeft de schriftuitleggers tot de conclusie gebracht dat het verhaal een vreemd element is in de traditie van de Evangeliën en waarschijnlijk uit een griekse bron stamt.
Ik houd het erop dat niets in dit verhaal echt gebeurd is, maar dit verslag van de genezing van een psychisch gestoord mens ons iets wil vertellen over de menselijke kant; de gevoelens van angsten, wanhoop en vertwijfeling die mensen kunnen overvallen en de machteloosheid die daaruit voortvloeit.
De inleiding van het wonderverhaal van de bezetene schildert een man die ten diepste aan zichzelf lijdt en gebukt gaat onder kwellende tegenstellingen. Alles in het verhaal is tegenstrijdig en het gedrag van de man in Gerasa weerspiegelt dit. Hij leeft in de graven. Om daar je woonplaats te zoeken, is iets dat voor ons niet valt te begrijpen. Maar de man uit het verhaal kan zijn thuis alleen daar vinden waar geen echt thuis is. Hij moet leven waar geen leven meer is en het lijkt erop dat hij zich blijkbaar meer verbonden voelt met de doden dan met de levenden. Eigenlijk is hij een levende dode, iemand die psychisch al lang gestorven is, maar fysiek nog moet voortleven. Een vertwijfelde die alleen de dood voor zich ziet, maar toch moet leven. Hij leeft terwijl zijn bestaan eigenlijk een graf is.
Vertwijfelde mensen zijn ook in onze tijd helaas geen zeldzaamheid. De verslaafden, de drugsgebruikers, de wanhopigen zonder een dak boven hun hoofd, de verlorenen zonder alternatief, de mensen zonder innerlijk houvast, de mensen die zichzelf vergooien, ze zijn te vergelijken met de holbewoner in Gerasa. Kinderen des doods die niet alleen lijden aan zichzelf of de omstandigheden van hun leven, maar ook aan hun medemensen. Ook daar zit trouwens een grote tegenstrijdigheid in de bezetene zelf. Hij kan niet zonder de hulp van de mensen die in ieder geval voor zijn eten en drinken zorgen, want het is ondenkbaar dat hij zelf in zijn onderhoud zou kunnen voorzien.
Maar de mensen die naar hem toekomen ziet hij niet als betrouwbare helpers of redders, maar als vijanden en tegenstanders. Mensen die naar hem toekomen met kettingen en boeien, dwingelanden die hem van zijn vrijheid willen beroven.
Het zijn hulpverleners die het beste met hem voor hebben, maar ook een bedreiging voor zijn vrijheid zijn. Ze bekommeren zich om hem, ze doen hun best om hem te resocialiseren, maar ze komen in feite alleen met kettingen en boeien. "Ik help je, maar je moet je dan ook aanpassen aan de samenleving. Ik aanvaard je, als je je aan de spelregels houdt die voor iedereen gelden."
Op die manier ontstaat er een verzorging en sociale zorg die voortdurend aan morele en maatschappelijke voorwaarden is gekoppeld en daaraan wil de bezetene niet voldoen. Integendeel, hij probeert uit alle macht aan zichzelf en alle anderen te bewijzen dat zijn vrijheid niet mag worden aangetast en hij wars is van elke binding. Maar ook hier weer de tegenstrijdigheid: hij schreeuwt dag en nacht in de bergen.
Het is zijn schreeuw om hulp, in het wilde weg, niet tot een andere persoon gericht. Maar als iemand probeert om op zijn klacht in te gaan, reageert hij daarop met angst en afweer. De paradox is: een mens kan tot het ondraaglijke toe eenzaam zijn en daaronder lijden, maar hij blijft eenzaam omdat hij het meest vreest wat hij het liefst wenst: de nabijheid van andere mensen.
Hoe moet je in de buurt komen van een mens, die zijn eigen nabijheid niet verdraagt en daarom de nabijheid van ieder ander ontvlucht? De bezetenene van Gerasa gedraagt zich in alles tegenstrijdig.
Zodra hij Jezus ziet, loopt hij op hem af en werpt hij zich smekend aan zijn voeten neer. Je zou verwachten dat hij dat doet om Jezus te vragen om hem te verlossen uit zijn eenzaamheid en verlorenheid, maar dat gebeurt niet. In plaats daarvan valt hij op de knieëen voor Jezus met het verzoek om hem niet te helpen. Behandel mij niet, kwel mij niet, roept de gestoorde.
Ook hier dus weer die tegenstrijdigheid. De psychisch gestoorde man leeft in angst. Zijn hele leven wordt er door bepaald. Hij gaat er op een heel speciale manier mee om. Hij slaat zichzelf met stenen, want hij haat zichzelf. Maar als iemand hem duidelijk zou willen maken dat hij vriendelijker voor zichzelf zou moeten zijn, dan gaat hij daarvoor op de vlucht. Wie gewend is om de dood lief te hebben en bang te zijn voor het leven, maakt zich doof voor aansporingen om het leven te zien als een kans en een opgave. En op die manier wordt Jezus door hem gezien als een indringer, een rustverstoorder, een vreemdeling in een gebied waar hij niets te zoeken heeft. De tegenstrijdigheid
tussen de verlossing die Jezus zal brengen en het verzet daartegen van degene die verlost moet worden, zit hem in het gegeven dat er voor een mens niets moeilijkers is dan het opgeven van het leven waarmee hij is vertrouwd. Ook als dat leven door angst wordt bepaald.
De bezetene zoekt en verlangt de hulp van een ander mens, maar uit angst verzet hij zich daar tegelijkertijd tegen. Alle pogingen om hem aan de ketting te leggen en hem te binden, zijn vergeefs geweest omdat er maar één begaanbare weg is naar het hart van de grafbewoner en die weg kiest Jezus door hem te vragen naar zijn naam. Hij vraagt: hoe heet je?
Deze eenvoudige vraag van Jezus wekt in de aangesprokene het vertrouwen dat hij hem geen rol of verwachting wil opdringen, maar oprechte belangstelling voor hem heeft, zonder bijbedoelingen of verborgen behandelplannen in het hoofd. Het bewerkt in de psychisch gestoorde man in ieder geval de wens om eerlijk te zeggen wat er met hem aan de hand is. En hij zegt: "Legioen is mijn naam, want wij zijn met velen". Het is een antwoord dat direct duidelijk maakt dat de man niet over een ik beschikt dat op zo’n vraag kan antwoorden. Hij is van binnen zo verscheurd, dat hij als persoon is verdwenen. Zijn eigen persoonlijkheid is uiteengevallen in een groot aantal boze geesten die hem van zijn gedachten beroven, zijn gevoelens hebben ontnomen en hem obscene voorstellingen opdringen. En zijn eigen persoonlijkheid daardoor onherkenbaar hebben gemaakt.
Heel kort en bijna zakelijk doet de tekst verslag van het contact tussen Jezus en de geesten die de man in hun greep hadden. Legioen smeekt Jezus dringend om hem niet uit deze streek te verjagen, maar om hem naar de varkens te sturen. En hij stond hun dat toe. Symbolisch gezien is hier sprake van wat zich in droombeelden afspeelt: alles wat in de bezetene leeft aan onreinheid, aan wat als smerig of zwijnerig wordt beschouwd, moet nu voorgoed vrijkomen en uitrazen, tegen het toezicht van de zwijnenhoeders in, tegen de controle van de leefomgeving in, totdat het definitief is uitgewoed en rustig in de zee van het onbewuste kan verzinken. Jezus stelt de man van Gerasa daartoe in staat door hem duidelijk te maken dat alles wat in een mens leeft tot ontplooiing kan komen als de misvormingen die door angst ontstaan worden weggenomen.
Kunnen wij ons dit verhaal in de gewone werkelijkheid voorstellen? Dat kan, maar in de gewone werkelijkheid gaat het anders. Daarin kunnen jaren voorbijgaan waarin de vernietigende impulsen die het eigen ik bedreigen, langzaam moeten uitdoven door ze naar buiten toe te leiden.
Jezus is in deze scène iemand die de angstaanjagende krachten in het innerlijk van een mens naar buiten laat en je kunt je voorstellen dat hij daarin gezien wordt als een lastige rustverstoorder, een gevaarlijke anarchist. De zwijnenhoeders willen dan ook niets liever dan dat Jezus uit hun gebied verdwijnt.
De zwijnenhoeders zijn in dit verhaal de vertegenwoordigers van de materialistische zielloosheid van een schijnbare normale samenleving die volstaat met adviezen over welk voedsel en welke medicijnen wij moeten gebruiken om zo lang mogelijk en succesvol te leven, maar geen oog heeft voor de toestand van de ziel die gebukt gaat onder de dwang om te presteren op het materiële vlak.
De vroegere demonische man is nauwelijks genezen, nauwelijks is hij goed bij zinnen en met kleren aan, nauwelijks verkeert hij in de toestand waarin hij zijn eigenheid heeft ontdekt, of de zwijnenhoeders beginnen te klagen over de kosten van deze genezing en ze roepen uit dat het maar het beste is dat Jezus verdwijnt uit hun gebied en zich niet bemoeit met andermans aangelegenheden. Ze zijn de rimram, de onrust, de schade, de slachtoffers die zo’n wonderbare genezing met zich mee brengt, voorgoed zat. In de burgerlijke samenleving met zijn eindeloze behoefte aan veilgheid, rust en orde is duidelijk geen plaats voor een figuur als Jezus die menselijkheid, waarheid en vrijheid voor ieder mens afzonderlijk eist.
In veel genezingsverhalen uit het NT verlangen de zojuist genezen mensen er intens naar om zich bij Jezus aan te sluiten. Aan iemand die jou het leven schonk, die jou verlost van de angst en de verveemding die jouw leven tot een gevangenis maakte, aan zo iemand wil je je eigen leven graag toevertrouwen. Tot de kring van de leerlingen van Jezus behoorden veel mannen en vrouwen aan wie het licht in de ogen, de spraak en de geest werd teruggegeven.
Maar de genezene van Gerasa is het niet toegestaan om zich bij Jezus aan te sluiten. Hij krijgt te horen dat hij naar huis moet gaan, naar zijn eigen mensen en dat hij die moet vertellen wat God allemaal voor hem heeft gedaan. Het lijkt op het eerste gezicht onlogisch, maar dat is het niet als je bedenkt dat Jezus in elk afzonderlijk geval ondogmatisch handelt. De rijke jongeling die gehecht was aan zijn bezit, krijgt de opdracht om alles te verkopen en aan de armen te geven. Maar Zacheüs, die als tollenaar op dubieuze wijze aan zijn geld kwam, krijgt van hem de vraag om bij hem te mogen overnachten omdat hij toch ook een zoon van Abraham is.
En hier, anders dan je zou verwachten, geeft hij de bezetene van Gerasa de opdracht om naar huis te gaan. Hij moet leren dat hij zijn vrijheid niet meer aan de rand van graven of holen hoeft te verdedigen, maar in het schijnbaar alledaagse de schoonheid kan ontdekken van wat God hem geeft.
Hij gehoorzaamt, maar hij brengt een andere boodschap: in plaats van te melden wat God hem aan groots heeft verricht, verkondigt hij in het gebied van de Tien Steden wat Jezus voor grote dingen aan hem heeft verricht. En dat is niet verrassend, want het is niemand anders dan de mens Jezus die in staat was om vanuit zijn belangstellinge voor een mens te handelen. En vanuit die belangstelling de mens tot wie hij het woord richtte diens verloren identiteit te laten hervinden.
De genezing van de bezetene van Gerasa laat ons zien wat er gebeurt als wij ons buigen over de noden en de angsten , de verscheurdheid en de hulpeloosheid die het leven van een geestelijk gestoord mens tot een hel kunnen maken. Het verhaal is geen vreemde eend in de bijt van de schriftgeleerden, maar het beschrijft overtuigend hoe genezend mensen elkaar kunnen ontmoeten als ze elkaar niet op kettingen of boeien trakteren, maar langzaam en geduldig de kunst oefenen en leren van het luisteren dat het wezen van een ander tot klinken brengt en die ander de oorspronkelijke melodie van zijn hart teruggeeft.