Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Wij, als gewone mensen, wij kunnen de grote helden uit de oude verhalen, die voor een deel ook nog wel fictief zullen zijn, niet naspelen. Dat moeten we ook zeker niet proberen. Maar we kunnen wel proberen mensen te zijn die hun eigen innerlijke ervaring tot maatstaf van hun existentie maken en zich niet alleen maar afvragen wat “men” van ons doen en laten zal zeggen. Laten we dat doen, want we zijn niet voor niets vrijzinnigen.
Volledige tekst
Als je de grote figuren uit het Oude en Nieuwe Testament in vogelvlucht aan je voorbij laat gaan, dan valt het je op dat ze allemaal een bijzondere herkomst hebben en ze daardoor altijd uit de onverwachte hoek komen.
Het begint in het OT met Mozes. Mozes heeft niet eens een joodse naam, begint zijn leven als geadopteerde Egyptische prins, leeft na zijn vergrijp tegen een Egyptische bewaker als een balling in een ander land omdat hij gezocht wordt door justitie van de farao, maar komt via het brandende braambos aan het hoofd te staan van het volk van Israël dat zonder hem niet in het beloofde land was gekomen.
De eerste grote koning van Israël, koning David, is een uiterst onwaarschijnlijke troonpretendent. Hij wordt als herdersjongen, zo ongeveer het laagst in aanzien staand beroep, tot het koningschap geroepen en maakt er een groot succes van. Veelzeggend is de strofe in I Samuël 16: 7 waarin de Heer tegen Samuël zegt als hij de oudste en krachtigste zoon van Isaï tot koning wil kiezen: ga niet af op zijn voorkomen. Het gaat niet om het uiterlijk, de Heer kijkt naar het hart. Echt gebeurd of niet, als gevolg van deze mededeling wordt David van achter de geiten en de schapen vandaan gehaald om koning te worden. De onwaarschijnlijkste keus mondt uit in het meest roemrijke koningschap uit de oude geschiedenis van het joodse volk.
Het Nieuwe Testament bericht ons over de wonderbaarlijke geboorte van Jezus. Geboren uit een maagd, die bezwangerd is door de heilige Geest. Zijn geschiedenis is ons bekend en die geschiedenis is zo mogelijk nog wonderbaarlijker dan zijn geboorte.
Niet alleen in de bijbel, maar ook in de grote oude godsdiensten is in heel veel gevallen sprake van een wonderlijke afkomst van helden, halfgoden en koningen. In de Egyptische Osirismythe raakt Isis bezwangerd van het dode lichaam van haar man Osisris en daaruit wordt Horus, de oppergod van Egypte, geboren.
Helden, verlossers, grote koningen en profeten, in de oude mythische verhalen en sagen is hun bestemming nooit voor de hand liggend of gewoon. Het is maar zelden dat de leidende elite van een land of een volk een zoon of dochter produceert die later, in de antieke overleveringen, een helden- of heldinnenrol vervult. Dit is niet toevallig, het is geen gril of inval van de bedenkers van die oerverhalen.
We weten inmiddels wel dat al die oude overleveringen met concrete beelden of beschrijvingen uit de gewone werkelijkheid willen verwijzen naar het wonderlijke en onbegrijpelijke dat achter die werkelijkheid ligt. Mozes, David en Jezus, het zijn redders en verlossers, gidsen naar een verlichte wereld, de brengers van iets nieuws en ongedachts en wat zij gemeen hebben is dat ze steeds uit een onverwachte hoek komen. Jezus is volgens de evangelist een afstammeling van David, maar hij is geen koningszoon, geen prins van geboorte. David was dat evenmin en Mozes was niet meer dan een voortvluchtige. De verhalen willen daarmee kennelijk zeggen dat het vernieuwende, de redding uit een vastgelopen situatie, niet kan komen uit het bestaande, maar dat er een ingreep van buitenaf voor nodig is, een factor die voordien nog niet opkwam in de voorstellingswereld van de mensen die naar verandering verlangden. Onder al die vertellingen over het buitenissige waaruit nieuwe kansen ontstaan op een andere en betere werkelijkheid zit hoogstwaarschijnlijk de gedachte dat bestaande en verstarde denkpatronen geen oplossing kunnen bieden voor moeilijke en vastgelopen verbanden tussen mensen en volken. Niet het gewone, maar het buitengewone is dan nodig voor andere inzichten en andere doelen.
Bij Mozes is dat het beloofde land, bij David een krachtig aards koninkrijk, bij Jezus is het het zoeken naar menselijkheid in plaats van streven naar macht, het luisteren naar het hart in plaats van naar de heersende orde en van wat van oudsher voorgegeven was.
Die boodschap – luisteren naar het hart en niet naar wat je gewend bent of geleerd hebt – is de moeilijkste van allemaal en het lukt ons dan ook vaak niet om die boodschap in praktijk te brengen. Nergens wordt dat voor mij duidelijker en scherper vorm gegeven dan in het verhaal over de rijke jongeling. De meesten van u kennen het verhaal waarschijnlijk wel, maar ik geef het kort nog even weer voor de niet zo heel erg bijbelvasten onder ons.
Een jongeling komt naar Jezus toe en vraagt: wat voor goeds moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven? Nadat hem is verteld aan welke geboden hij zich moet houden, zegt de jongeman: dat doe ik allemaal; wat kan ik nog meer doen? Jezus zegt dan: als je volmaakt wilt zijn, verkoop dan al je bezit en geef de opbrengst aan de armen; dan zul je een schat in de hemel bezitten. De jongeling ging bedroefd weg, want hij had veel bezittingen. Het verhaal staat ietwat uitgebreider in Matt. 19: 16-22.
Dit is ogenschijnlijk een bijzonder moeilijke tekst voor degenen die de leringen van Jezus serieus willen nemen en hem willen navolgen, want hier wordt, als je de tekst leest volgens de manier waarop wij dat gewend zijn, een onmogelijke opdracht gegeven. Wat heb je eraan om al je bezittingen weg te doen en dan vervolgens zelf aan de bedelstaf te geraken? Wat voor sociale consequenties zou dat hebben in onze tijd en voor de samenleving die wij hebben? Niemand van ons zit te wachten op een familielid of – erger nog – een toekomstige schoonzoon die komt vertellen dat hij volmaakt is omdat hij geen enkel bezit meer heeft. Om iets van deze vertelling te kunnen begrijpen moeten we hem symbolisch, niet letterlijk, lezen.
De jongeling vraagt: wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven? Eeuwig leven is volgens de klassieke christelijke voorstelling de eeuwigheid die een mens ingaat na zijn dood en die eeuwigheid wordt dan doorgebracht in de hemel of in de hel. In deze voorstelling zijn de verhoudingen wel erg zoek: een paar jaar rondtasten op dit ondermaanse heeft oneindige en onafzienbare gevolgen. En wat eeuwig is kunnen wij met ons begrip niet aan, maar het woord roept bij mij altijd de associatie op van stilstand: eeuwig is voor altijd blijvend, er zit geen ontwikkeling in. En een eeuwigheid waarin zich niets ontwikkelt, wat heeft dat eigenlijk met leven te maken. Het andere sleutelbegrip in deze korte vertelling over de rijke jongeling is de verwijzing naar zijn bezittingen. Wij denken dan direct aan stoffelijke goederen, maar hier worden die bezittingen gesteld tegenover de schat in de hemel die hij zich zal verwerven. Een schat in de hemel is niet stoffelijk, een aardse schat hoeft dat dus ook niet te zijn. Jezus waarschuwt ergens anders tegen het verzamelen van schatten op deze aarde in de zin van: identificeer je daar niet mee, het is niet de echte werkelijkheid, het is een schijnwerkelijkheid. In die interpretatie wordt dus tegen de jongeling gezegd: doe afstand van je aardse illusies, laat ze aan degenen die daar nog wel behoefte aan hebben, de armen, en volg mij opdat je in de echte werkelijkheid gaat leven. Met andere woorden: stap uit het verhaal waar je nu in leeft, want dat is de wereld niet. Stap uit, ga naar buiten en ga leven door in deze wereld te zijn.
De rijke jongeling moet kiezen tussen de onechte wereld die de zijne is en de echte wereld waarin hij zijn intrede kan doen, maar hij is er niet toe in staat, zijn blik is vertroebeld door de schijn waarin hij leeft.
Hoe moeten we ons dat voorstellen? Ik kan het het beste uitleggen aan de hand van een verhaal van de filosoof Kierkegaard. Het gaat zo:
Een jongen vraagt aan zijn vader of hij met hem wil gaan wandelen. De vader wil dat wel, maar hij vindt het buiten te gevaarlijk. Het waait hard, er zouden bomen kunnen omwaaien en pannen van de daken kunnen vallen. Bovendien is het markt en dan is het erg druk op straat, mensen zouden ruzie met elkaar kunnen maken en daar zouden ze dan in verwikkeld kunnen raken. Daarom stelt de vader voor om samen in de woonkamer te gaan wandelen en dan net te doen alsof ze buiten zijn. Tijdens de woonkamerwandeling vertelt hij over de dakpannen die van de daken waaien, de ruzies die tussen mensen uitbreken en wat er allemaal nog meer kan gebeuren als je buiten bent. Op die manier wandelen ze elke dag in de woonkamer, veilig beschut tegen alles wat kan gebeuren. De vader vertelt steeds van alles over de gevaren buiten en zo leert de jongen de wereld kennen.
In het verhaal van Kierkegaard wordt de jongen later als volwassene professor in de filosofie en tijdens de colleges vertelt hij de studenten hoe het buiten in de wereld is en welke gevaren daar allemaal dreigen. De studenten schrijven alles op wat hij vertelt en als ze zijn verhalen aan het eind van hun studietijd goed kunnen navertellen, krijgen ze hun diploma in het vak filosofie.
Wat Kierkegaard hiermee wilde zeggen was, dat de meeste mensen de wereld alleen van “horen zeggen” kennen. Die wereld van horen zeggen beschouwen zij als de wereld zelf en ze durven niet zelf te ervaren hoe het is om in de wereld te zijn om, zoals Kierkegaard dat uitdrukt, te existeren. Pas als je kennis gemaakt hebt met werkelijk existentiële ervaringen en je de kennis die je daarmee hebt opgedaan bereid bent te gebruiken en toe te passen in je leven, maak je je los van wat “men” vindt en stap je in je eigen, echte werkelijkheid.
Je kunt dit ook uitdrukken met het woord authentiek. Wie leeft naar de stem van hem zelf en niet naar de stem van men, de menigte, is een authentiek mens.
Je kunt geen receptuur geven aan een mens die authentiek wil zijn. Je kunt niet tegen hem zeggen doe maar zus en zo en je zult zien dat je je ware zelf ontdekt en ernaar gaat leven. Zo werkt het niet, ieder mens moet dat proces naar authentieke zelfverwerkelijking in zijn eentje ondergaan en het is helemaal aan hem persoonlijk of hij daar in slaagt of dat hij blijft hangen in de schijnwereld die hij voor de echte wereld houdt. Opmerkelijk vind ik wel dat je mensen die erin geslaagd zijn om, ondanks alle rollen die ze moeten spelen, toch hun eigen persoonlijkheid te bewaren, vrijwel altijd direct als een authentiek mens herkent.
De leiders, de bevrijders uit de grote verhalen waar ik over vertelde, komen uit die verhalen te voorschijn als mensen met visie en durf, maar ook als mensen met gebreken en met feilbare trekjes. Mozes was daar een voorbeeld van, David zeker ook. Ook Jezus was niet altijd van de vriendelijkste en kon zich korzelig opstellen tegenover alles wat hem overkwam. Petrus heeft het soms geweten. Maar bij dit alles staat hun authenticiteit boven alles vast: van andere herkomst dan “men” zou verwachten en met andere ideeën dan “men” zou toejuichen, vertegenwoordigden zij het andere, het buitengewone in plaats van het gewone en bewerkstelligden zij de wending ten goede.
Wij, als gewone mensen, kunnen die grote helden, die voor een deel ook nog wel fictief zullen zijn, niet naspelen. Dat moeten we ook zeker niet proberen. Maar we kunnen wel proberen mensen te zijn die hun eigen innerlijke ervaring tot maatstaf van hun existentie maken en zich niet alleen maar afvragen wat “men” ervan zal zeggen. Laten we dat doen, want we zijn niet voor niets vrijzinnigen.