Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Buitenstaanders vinden soms dat onze religie nutteloos is en niets voorstelt, maar ze hebben het mis. Dat wij een gemeenschap zijn, is op zich al een uiting van religie. Dat wij daarin inspiratie opdoen door het contact met elkaar is ook op zichzelf al religie. Zonder definities of verklaringen, juist daardoor is het religie.
Overdenking 19 februari 2017 Zeist (nut religie)
De mensen lopen uit de kerken weg. In wezen is de toestand innerlijk tegenstrijdig: voor velen, zeer velen, hebben de oude en klassieke patronen afgedaan. Het kerkelijk leven, met zijn nadruk op morele regels, met zijn onvermogen om krachtig stelling te nemen tegen misstanden omdat ook andere belangen moeten worden gediend, deze instituten van de zgn. grote waarheden spreken de mensen niet meer aan. Tegelijkertijd – en dat is het innerlijk tegenstrijdige – neemt de behoefte van mensen aan een religie die ze vrij maakt en ze helpt om tot zichzelf te komen, heel sterk toe.
Ik denk dat ons leefklimaat, in ieder geval op het Westelijk halfrond, te maken heeft met die wens van mensen om hun persoonlijke vrijheid te hervinden. Want hoewel steeds luidkeels wordt benadrukt wat een groot goed onze vrijheid van meningsuiting is en hoe belangrijk het is dat dat goed beschermd wordt, is er heel veel verborgen dwang in ons leven waar we ons nauwelijks van bewust zijn.
Alles in onze samenleving staat onder invloed van de gedachte dat niets kan voortbestaan als het niet groeit. Alles moet sneller, groter, sterker, rijker en machtiger worden, anders overleeft het niet. Geen bedrijf, geen handelsketen, geen bank of geen instelling ontkomt aan deze wet, anders moeten zij vrezen voor de ondergang. Succesvol zijn, doelgericht optreden, prestaties leveren, in steeds minder tijd meer werk afleveren, het zijn de gevolgen van de noodzaak om in steeds hoger tempo omzet te behalen in goederen, informatie en dienstverlening. En dit alles onder de druk van een wereldwijde concurrentie: het is de wereld waarin we worden binnen gesleurd, maar de vraag komt op: hoe moet een mens in zo’n wereld leven?
Het levensproces van mensen kun je niet straffeloos reduceren tot een eindeloos repeterende breuk van productie en consumptie. Als je dat doet, dan vervlakken en vervreemden die levensprocessen.
En door de onomkeerbaarheid van het hele proces is er geen ontkomen aan. Het lijkt een beetje op het levensrad uit het boeddhisme: aan de omwentelingen van dat wiel is niet te ontsnappen. Maar we lijden er wel onder. De klachten over verkilling, over verharding in de manier waarop wij omgaan met elkaar, je hoort het steeds meer. Er is een cultuur ontstaan waarin de individuele vrijheid die iedereen heeft, ook meer en meer betekent dat je zelf verantwoordelijk bent voor wat je lot is en er is minder aandacht voor de hulpbehoevenden, de buitenstaanders die het niet redden en zij die niet mee kunnen komen: we hebben er steeds minder tijd voor want wij moeten zelf ook door.
En toch voelen we dat het mogelijk moet zijn om de ogenschijnlijke onvermijdelijkheid van de loop der dingen te kunnen doorbreken, dat er in ons iets zit dat verlangt naar een andere benadering van de manier waarop ons leven economisch is georganiseerd en dat dan mogelijk moet zijn. Maar hoe?
Jezus trad op in een tijd en een samenleving waarin de verhoudingen tussen mensen fijnmazig geregeld waren in een schema van zonde en straf. Medelijden, medemenselijkheid, het waren gevoelens die in mensen wel leefden, maar er was nauwelijks aandacht voor. Zijn wereld was een stuk primitiever dan die van ons. Maar ook veel harder.
Wie arm was of ziek of invalide, die viel buiten de boot en voor hem of haar bestond geen enkele compassie.
God zou hem of haar wel voor een begane zonder hebben gestraft. Dit alles onder bewind van een priesterkaste die over de juiste informatie uit de eerste hand beschikte op alle levensterreinen: God zelf.
Dat wilde hij doorbreken; hij wilde de saamhorigheid tussen mensen herstellen en uitgangspunt maken van de manier waarop die mensen met elkaar omgaan. In de hel van het bestaan van veel van die mensen uit zijn tijd wilde hij een andere ordening dan de normale: een ordening waarin ieder mens onvoorwaardelijk wordt aanvaard in toewijding en liefde.
De Bergrede is befaamd voor zijn uitspraken in deze geest. Ze schetsen een wereld waarin ook de zwakken en zij die lijden een kans van leven krijgen. Dat was volgens hem mogelijk en was zonder uitstel nodig.
Maar daar kon niet iedereen zich in vinden. Ook vandaag niet. De mensen die met beide benen vast verankerd op de grond staan, wijzen bijna instinctief de houding af waarin de aandacht voor de zwakken op de eerste plaats komt en het behoud van de verkregen rechten en verworvenheden pas later. Zij zien dat als een bedreiging van de grondslag van het leven en daar valt zeker veel voor te zeggen. Als alleen de zwakke telt, als alleen de verliezers recht op onze aandacht hebben, wie moeten dan nog de kar trekken? Wie moeten er dan voor brood op de plank zorgen? En, zo kun je de sterken horen zeggen, we doen al zoveel, we nemen al zoveel geldverslindende maatregelen om de kansarmen, de achterblijvers, op te vangen en verder te helpen.
En dat is zeker waar. We doen veel, heel veel. Met het voortschrijden van onze inzichten over wat goed of slecht is voor de mensen, hebben we heel wat verworvenheden in het leven geroepen. Het merendeel van onze bevolking kan twee keer per jaar met vakantie, voor de meeste mensen die ziek worden bestaan voorzieningen, er zijn tal van instellingen die zich bekommeren om degenen die niet konden meekomen. Allemaal nog niet genoeg, er vallen nog teveel mensen tussen wal en schip, maar toch….. als je kijkt naar wat er op al deze gebieden bestaat, dan kun je niet zeggen dat we in een barbaarse wereld leven waarin helemaal geen aandacht meer bestaat voor de zwakkere in de samenleving.
Maar desondanks is er veel onbehagen, er is veel te doen over de verkilling van de menselijke verhoudingen en over de anonieme mensen die wij zijn geworden als wij onze klachten en wensen neerleggen bij de overheid die wij verantwoordelijk houden voor het verschaffen van hulp en het verlenen van diensten.
Een van de oorzaken is naar mijn idee dat we het gevoel kwijt zijn dat de overheid van ons is en wij in wezen zelf die overheid ook zijn. De overheid is zich van lieverlee, het is begonnen ergens in de jaren negentig van de vorige eeuw, steeds meer gaan gedragen als een bedrijf.
Wij, als burgers, werden allemaal klanten van het grote bedrijf dat overheid heet en daardoor raakten we het gevoel kwijt dat die overheid van ons was. En de afstand tussen ons als klanten en onze overheid werd vergroot doordat het superbedrijf overheid, in tegenstelling tot gewone bedrijven, niet afhankelijk is van zijn klanten.
Want of wij nu wel of niet tevreden zijn over de dienstverlening de wij van overheidswege krijgen, het overheidsbedrijf zal er financieel niet onder lijden en haar voortbestaan hangt er niet van af.
Wij zijn dan wel klanten geworden, maar we kunnen nergens anders terecht als we niet behoorlijk geholpen worden. In dat opzicht zit er een belangrijke weeffout in het idee van de overheid als bedrijf met de burgers als klanten.
Een andere factor is de digitalisering. Het aantal mensen dat een beroep doet op overheidsvoorzieningen is zo groot, dat alleen een computergestuurde organisatie met voorgeprogrammeerde digitale tussenstations de vraag naar die voorzieningen kan bijhouden en verwerken. Maar alle vernuftige programma’s blijken niet altijd goed te zijn ontworpen, en er zijn meer storingen dan voorzien. Bovendien: niet alle gebruikers zijn eraan gewend en vooral zij die minder bedreven zijn in het lezen van de schermpjes en het klikken met de muis voelen zich door alle verwijzingen naar digitale loketjes ontheemd en het komt hun humeur niet ten goede.
Met de commerciële dienstverleners is het niet anders. Ook daar moet je je een ingewikkelde en lange weg banen door een oerwoud van responsemenu’s, categorieën veel gestelde vragen en verwijzingen naar hulpprogramma’s op het internet. Met als het even kan je gebruikersnaam en het wachtwoord dat je al lang vergeten was. Voor degenen die geduldig zijn en over een grote gelijkmoedigheid beschikken, is het allemaal wel te doen, maar het contact met een medemens ontbreekt en dat maakt dat je wat mismoedig achterblijft met je vergeten gebruikersnaam en wachtwoord.
Misschien klinkt dit allemaal wel een beetje zeurderig. Je zou niet moeten klagen over de ongemakken van het moderne leven, want dat moderne leven verschaft je ook veel comfort. Maar het punt blijft dat het ons in veel opzichten ontbreekt aan inspirerende contacten met onze medemensen. Uit de discussies over het voltooide leven, over de beslissingen van mensen die eruit willen stappen omdat ze er niets meer aan vinden, komt menigmaal naar voren dat mensen zich eenzaam voelen en het zijn niet alleen hoogbejaarden die dat zeggen. Het is onmiskenbaar niet goed dat de mens alleen is, de auteur van Genesis 1 liet het God al zeggen.
Vrijzinnigen hebben geen duidelijke godsbeelden of exact omschreven geloofsartikelen, maar ze staan in het leven als mensen die beseffen dat mensen elkaar nodig hebben. Dat je elkaar moet ontmoeten en dat daarvoor nodig is dat je openstaat voor de ander, dat je elkaar de morele maat niet neemt en je voortdurend streeft naar verdraagzaamheid, redelijkheid en welwillendheid. Het zijn gemeenschappen waarin ieders persoonlijke geloofsovertuiging onaantastbaar is en nooit onder kritiek wordt gesteld.
Ik las een fragment uit het Evangelie waarin gezegd wordt dat je God moet liefhebben en je naaste als jezelf. Als je die tekst als een gebod op je af laat komen, dan raken die woorden je niet. Ze zijn dan niet meer dan een ethisch voorschrift waar in de dagelijkse praktijk van het leven niet aan is te voldoen.
Maar als je God in die woorden ziet als een metafoor voor het leven en je naaste als degene die je heel direct ontmoet en waar je contact mee wilt onderhouden, dan staat hier: beschouw het leven als een verworvenheid die je gegeven is om er iets van te maken. Houd in de contacten met de mensen om je heen, in je directe omgeving, altijd voor ogen dat zij jou daarbij helpen en jij hen. Op allerlei manieren, niet zelden onverwacht en ongedacht. Hoe vaak komt het niet voor dat mensen je op ideeën brengen waarvan je het bestaan nooit had vermoed.
Buitenstaanders vinden soms dat onze religie nutteloos is en niets voorstelt, maar ze hebben het mis. Dat wij een gemeenschap zijn, is op zich al een uiting van religie. Dat wij daarin inspiratie opdoen door het contact met elkaar is ook op zichzelf al religie. Zonder definities of verklaringen, juist daardoor is het religie.
Dit is geen hoogdravende kretologie. Het is niets meer dan een beschrijving van wat in vrijzinnige gemeenschappen gebeurt als mensen daarin bij elkaar komen. Het vormen en in stand houden van die gemeenschappen behoedt ons voor eenzaamheid en vervlakking. Het is in ons leefklimaat van vandaag belangrijker dan ooit. Laten we dat vasthouden en uitdragen waar en wanneer we maar kunnen.