Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Het is niet zo dat God in de geschiedenis handelt door voor gerechtigheid te zorgen. God handelt alleen door mensen, mensen die zich verzetten tegen de vernedering van hun medemens. Mensen hebben zelf hun waarden, die hoeven zij niet te ontlenen aan de heerser die boven hen staat.
Overdenking Zeist 20 maart 2022 (de fabel van Jotam)
Het verhaal van Abimelech is een weerzinwekkend verslagvan een broedermoord, begaan omwille van de macht. In zeker opzicht belichaamt Abimelek de geschiedenis van heersers die, als de gelegenheid zich voordoet, met nietsontziende middelen al hun tegenstanders uitschakelen zonder aanziens des persoons.
Abimelek was kind van een hebreeuwse vader en een Kanaïtische moeder. In de hebreeuwse traditie is het niet geoorloofd dat een Hebreeër zich als koning opwerpt, in de traditie van Kanaän is dit juist niet zo. Elke stad in Kanaän had zijn eigen vorst. Maar Abimelek heeft niets met de traditie van zijn vader te maken. Hij wil koning worden, het gaat hem om de macht en het kan hem niet schelen wat de priesters daarvan vinden. De Kanaäitische stad Sichem had tot dan toe geen koning gehad, maar een familieraad, die uit zeventig personen bestond, een soort heilige raad waartoe Abimelek door bloedverwantschap ook behoorde. Dat was een heel erg moeizaam politiek systeem, zo’n familieraad. Steeds moest een groot aantal mensen geraadpleegd worden over wat er moest gebeuren. Die mensen moeten met elkaar overleggen, sommigen van hen zijn om te kopen en in geval van nood duurt het veel te lang om de vereiste besluiten te nemen en die ook tijdig uit te voeren.
Abimelek heeft de zeventig mensen van de familieraad, zijn eigen verwanten, achter zich staan en hij verwerft de goedkeuring van de burgers uit Sichem. Zij zijn bereid om Abimelek als hun leider te beschouwen. Maar Abimelek voelt niets voor een leiderschap dat beperkt wordt door familiebanden en traditionele verplichtingen. Op één dag, op één plaats, verbreekt hij de binding met zijn afkomst, met de gewoontes waarmee hij is opgegroeid, en hij jaagt ze allemaal over de kling, al zijn broeders, zodat er geen concurrenten zullen zijn, straks geen strijd over zijn opvolging zal zijn. Voor een man als Abimelek is er maar één oplossing om af te rekenen met zijn potiëntiele tegenstanders: vermoord ze.
Anders dan je zou verwachten vindt het volk van Sichem het allemaal prachtig. Het afslachten van Abimelek is voor hen geen reden om Abimelek te veroordelen, maar ze roepen hem tot koning uit. Op dat moment verschijnt Jotam, die zich had verstopt, ten tonele en vanaf de berg spreekt hij hen toe. Hij vertelt dat de bomen bijeen kwamen om een koning te kiezen. Natuurlijk willen ze de beste en de edelste van alle bomen en dat is de olijfboom. In het nabije Oosten is er niets dat waardevoller is dan een olijfboom. Het kost jaren voordat hij vrucht draagt, maar de oogst is ook geweldig. Olie voor de zonverbrande huid, olie voor het voedsel dat bereid wordt, er is niets dat zulke goede dingen voortbrengt als de olijfboom. Olijfbomen, zij vormen de basis voor het leven.
Een koning die zo waardevol is als een olijfboom, dat is de ultieme zegen voor een volk. Maar, zegt Jotam, mensen die echt belangrijk zijn voor andere mensen, die willen niet over andere mensen heersen. Zij zeggen tegen zichzelf: wat wij zijn is ruim voldoende; nuttig zijn, meer is niet nodig. Al het andere is minder belangrijk voor mensen die echt nuttig zijn. Geen olijfboom zul je ooit kunnen inzetten als heerser. Alleen het voorstel al zal die boom ervaren als een verzoeking.
Dan gaat het verhaal een stuk lager, naar de vijgeboom. Hij is niet erg nuttig, maar heel aangenaam en lekker. Wie wel eens een verse vijg heeft gegeten, weet hoe goed zo’n vijg smaakt. Meestal eten we de gedroogde variant, maar dat is net zoiets als gedroogde pruimen eten en dat vergelijken met de verse pruimen die je in de herfst van de bomen plukt. Elk kind op de Arabische markt prijst de vijgen aan als de mooiste vruchten van de markt. Is het denkbaar dat je mensen die zo aangenaam zijn, zo teder, zo liefdevol, ertoe kunt brengen om macht na te streven? Het kan toch niet de bedoeling zijn om alle plezier te vergallen door mensen te overheersen en hen te onderwerpen aan je macht?
Nog een stap verder en we gaan naar de wijnstok. De wijnstok is in staat om de mensen te bekoren tot een roes van vreugde en vertier. Net zolang tot ze versuft van genot ter aarde neigen.
Is het mogelijk dat we de politiek en de macht als een grote orgie vieren, als een nimmer eindigend feest? Mensen die niets anders willen dan anderen plezier bezorgen, die willen geen macht uitoefenen.
Uiteindelijk kiezen de bomen voor de doornstruik, een nutteloos gewas, dat iedereen in de weg staat en geen vruchten draagt, maar doornen produceert waaraan je je toe bloedens toe kunt prikken. En hier wordt de fabel van Jotam duidelijk.
Mensen die aan de macht willen komen vind je bij de laagste schepsels, die zijn het die zich vereerd zullen voelen door hun verkiezing tot heerser. Als jullie dat uitschot, die doornstruiken, die vokomen waardeloze figuren, tot heerser maken, dan begrijp je welke mensen steeds weer op de macht uit zijn. Dat wat zich onder de mensen groot wil maken, is geboren uit kleinheid van karakter. De minderwaardige schepsels zullen net zolang konkelen en samenzweren totdat ze helemaal bovenaan staan. Maar de mensen zijn wel heel dom als ze ingaan op de uitnodiging van de doornstruik om zich te onderwerpen aan zijn schaduw. Het is niets anders dan een harteloze oproep om mensen zo te kleineren dat ze zich beschut kunnen voelen door een doornstruik. De ondergang is er al bij inbegrepen, want een enkele vonk en alles staat in brand, zelfs de ceders van de Libanon zuellen daardoor verbranden.
Jotam houdt dit de mensen van Sichem voor, Hij wenst ze toe dat Abimelek de machtswellusteling en zijzelf elkaar opvreten tenzij ze oprecht hebben gehandeld en dat laatste gelooft Jotam niet.
Uiteindelijk komt Abimelek door een toeval om het leven. Hij wordt getroffen door een molensteen die door een vrouw van de stadsmuur wordt gegooid. Je zou er de hand van God in kunnen zien, maar ik denk dat God zich niet bemoeit met de loop van de geschiedenis. Als je beweert dat de machtshonger van mensen en de gevolgen daarvan uiteindelijk door de voorzienigheid van God worden bepaald, dan kom je terecht in een moeizame, ongeloofwaardige theologische constructie. Hoe moet je dan verantwoorden dat de zin voor rechtvaardigheid steeds weer teniet gedaan wordt in de loop van de menselijke geschiedenis? Je kunt dan misschien wel zeggen dat Abimelek dan toch maar te gronde ging, maar dan vergeet je dat er voor hem veel te veel mensen zijn gestorven voor wie dat natuurlijk nooit een troost kan zijn.
Het is niet zo dat God in de geschiedenis handelt door voor gerechtigheid te zorgen. God handelt alleen door mensen, mensen die zich verzetten tegen de vernedering van hun medemens. Mensen hebben zelf hun waarden, die hoeven zij niet te ontlenen aan de heerser die boven hen staat. Wij hebben geen koningen nodig, wij hebben geen heersers nodig, wij hebben niemand nodig die boven ons staat. Iedereen is vrij, dat is genoeg. In wezen is dat de boodschap van de bijbel als het gaat over God en mensen.
Met de fabel van Jotam in ons gehoor kunnen wij inspiratie putten uit een bijzonder gebed. Het gebed is gericht aan de God van Israël en komt uit de mond van Jezus. Jakob Bőhme bewerkte de tekst van dit gebed. Bőhme leefde tijdens de dertigjarige oorlog in Duitsland en was een mysticus en theoloog. Hij heeft dit gebed vroeg in de zeventiende eeuw op zijn manier weergegeven en we kunnen de tekst beschouwen als het Onze Vader in mystieke termen. Ik geef het hierna weer.
Geef mij toch het recht om te beseffen dat alle mensen van één afstammen en dat daarom al mijn medemensen broers en zusters zijn zoals een boom met zijn takken, dat ik ze allemaal moet liefhebben, zoals jij ons, God, met een enkele liefde in Jezus Christus voor de schepping van de wereld lief hebt gehad, nog liefhebt, en ons allemaal in zijn persoon verzoent. Wek dus toch ook diezelfde liefde in mij op en ontsteek daarmee mijn ziel en geest, zodat ik al mijn medemensen liefheb en hen van dienst ben en bereid ben, opdat jouw naam in ons allen geheiligd zal worden en jouw rijk in ons komt en jouw wil in ons geschiede, opdat wij allen in die liefde ons dagelijks brood hebben. En neem van ons het kwaad weg en de zware schuld, evenals je vloek en toorn, opdat de duivelse afgunst en gierigheid niet in ons opwellen en ons naar wraak en kwaadaardigheid voeren, dat we ook van harte van onszelf kunnen houden en elkaar de fouten en zwakheden kunnen vergeven, zoals jij ons door Jezus Christus dagelijks vergeeft.