Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Kennelijk wil het verhaal van Jezus in de woestijn ons ermee confronteren dat wij onszelf alleen maar kunnen kennen als wij bereid zijn om te aanvaarden dat de geneigdheid om het verkeerde te doen, om toe te geven aan wat slecht in ons is, bestaat en een donkere kant van onze ziel is.
Volledige tekst
Bijbeltekst: Matteüs 4: 1-11 (de verzoeking in de woestijn)
Het verhaal over de verzoeking in de woestijn is een van de meest illustratieve verhalen uit het leven van Jezus. In de traditionele uitleg van deze tekst is Jezus altijd afgeschilderd als een wijze heilige, waar het kwaad geen enkele greep op had. Hij, als Zoon van God, stond zover af van de aanvechtingen die gewone mensen hebben, dat hij over een allesomvattend evenwicht beschikte en niets dat evenwicht kon verstoren. Voor hem speelde het kwaad dus geen enkele rol.
Die uitleg bevredigt echter niet. Er komen teveel metaforische begrippen in dit verhaal voor om het daarop te houden. Allereerst is daar het element van de woestijn: Hij werd door de Geest meegevoerd naar de woestijn om daar door de duivel op de proef te worden gesteld. Als de bijbel het over een woestijn heeft, gaat het over een crisis. Wij spreken over de woestijnervaringen als mensen worden teruggeworpen op de kernvragen van het menselijk bestaan en zij geteisterd worden door twijfel, angst en onzekerheid. De duivel staat voor de kwade aandriften die telkens weer opdoemen in mensen. De beklimming van de hoge berg is een metafoor voor de spirituele weg die iemand moet gaan voordat hij de top bereikt. De engelen aan het eind van de geschiedenis verwijzen naar de verbondenheid tussen hemel en aarde.
Als moderne mensen zijn wij de antenne voor de boodschap achter de mythische begrippen kwijtgeraakt. Bij de verzoeking in de woestijn denkt de lezer van nu aan een echte woestijn, aan de duivel als een wezen met een lichamelijke en al dan niet vreeswekkende gestalte en bij engelen denkt hij aan etherische, ijle gedaanten met vleugels. En als die moderne mens de beelden uit het verhaal zich op die manier heeft voorgesteld, ziet hij het verhaal als niet-bestaand, niet echt gebeurd en dus ook de moeite van het overdenken niet waard. En de traditionele uitleg van zo'n verhaal - het is allemaal letterlijk waar wat er staat - werkt zo'n houding van onverschilligheid voor de mogelijke betekenis van zo'n verhaal alleen maar in de hand. De kerkverlater van nu denkt: het is best mogelijk dat meneer pastoor en de dominee, dat allemaal geloven, maar dat is hun zaak. Voor mij als denkend mens in deze tijd is het allemaal te onwaarschijnlijk om waar te kunnen zijn.
De kerkverlaters hebben gelijk wat betreft de traditionele uitleg, maar ongelijk in hun houding van desinteresse. Want achter en onder de ongeloofwaardige verhalen zit een diepe betekeniswereld van psychologische aard. En die betekeniswereld kan ons van dienst zijn als wij onszelf willen begrijpen.
De verzoeking van Jezus in de woestijn weerspiegelt het verdrongen innerlijk van een mens waarmee hij strijd moet voeren. De schaduwkant van ons eigen ik, hier verbeeld door de duivel, is een kant van onze ziel waarmee wij in een voortdurende strijd zijn verwikkeld. Ook Jezus, als rolmodel voor de mens die het evenwicht in zijn ziel heeft gevonden, moet die strijd met zijn schaduw voeren. Matteüs begint zijn verhaal direct na de doop in de Jordaan. Daar wordt Jezus gedoopt en daar opent zich de hemel en daalt de geest van God als een duif op hem neer. En uit de hemel klinkt een stem:
Dit is mijn geliefde Zoon, in hem vind ik vreugde.
Dit is een geweldige spirituele ervaring. Jezus ondervindt wat het is om één te zijn met de drijvende kracht achter al wat geschapen is, om één te zijn met de diepste wezenskern van hem zelf, zijn ziel. Het wordt hem aangereikt door wat als de geest van God wordt beschreven. Maar deze neergedaalde geest van God wisselt direct daarop van stemming en voert hem mee naar de woestijn.
De zegen brengende geest van daarnet wordt nu de gids die hem naar een onherbergzame omgeving voert. Psychologisch vertaald duidt dit op de staat van geestelijke opgeblazenheid waarin een mens kan komen te verkeren als hij de bezitter is geworden van een door hem als onschatbaar beschouwd bezit: een allesomvattend inzicht in wie hij is in relatie tot alles om hem heen. Maar meteen nadat dat inzicht is verworven, zegt een stem in die mens: je bevindt je nu in op een terrein waar je je pas verworven goddelijke inzichten ten gunste van jezelf kunt aanwenden. Doe dit nu tot het verkrijgen van meerdere eer en glorie.
En dat gebeurt ook: de eerste verleiding/verzoeking die hem wordt ingegeven is: als je de zoon van God bent, verander dan die stenen in brood.
Dit is een uitnodiging tot materialisme, om de nieuw verkregen energie aan te wenden voor het onbeperkt vervullen van fysieke behoeften, met voorbijgaan van de geestelijke behoeften van de ziel.
De tweede verleiding is erop gericht om het opgeblazen ego de grenzen van het menselijk mogelijke te laten overschrijden. Spring van het hoogste punt van de tempel naar beneden, de engelen zullen u immers op handen dragen.
Jezus antwoordt dat God niet op de proef moet worden gesteld. De uitdaging om het tegen God als de belichaming van alles wat leeft op te nemen, is een gevaarlijke onderneming voor een mens waar hij niet aan moet beginnen.
De derde verleiding gaat over macht en bezit. Vanaf een hoge berg - de positie die past bij een mens die de ultieme waarheid over zichzelf heeft gevonden - toont de duivel hem alle koninkrijken van de wereld en zegt: Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.
Het antwoord van Jezus is dat alleen het dienen van God de hoogste waarde heeft. Wie zijn eigen persoonlijke macht stelt boven de machten waar God voor staat, verliest zichzelf en beschadigt zijn ziel. In de antwoorden van Jezus tref je geen enkele verwijzing aan naar zijn eigen geestestoestand. Hij wijst de verleidingen niet af vanuit zijn eigen karakter, maar doet dat door een beroep te doen op de wijsheid die in de oude geschriften is te vinden. Deze passage vertelt ons dus dat je niet op eigen kracht tegen je hoogmoed en je hebzucht op kan, maar je daar de aloude wijsheden voor nodig hebt.
De Evangelist heeft op deze manier met geniale eenvoud de strijd geschilderd die Jezus met de schaduwkant van zijn innerlijk moest voeren. Het is die schaduwkant die zich manifesteert als de verleider die Jezus opwekt om zijn macht te tonen nadat de heilige geest na zijn doop op hem is neergedaald. Jezus weigert tot drie keer toe om dit te doen en als de duivel het tenslotte tegen hem aflegt, komen de engelen om hem te dienen. Het is een zeer korte omschrijving van het proces waarin de macht van de schaduw is gebroken door de confrontatie daarmee aan te gaan.
De donkere kant van ons wezen, daar worden wij niet graag mee geconfronteerd. We reageren met afschuw op berichten over door anderen begane misdaden. We vragen ons vaak verbijsterd af wat een misdadiger heeft bezield toen hij tot zijn weerzinwekkende daad kwam. Wij kunnen ons niet voorstellen dat wijzelf zo'n daad zouden kunnen begaan. En toch, toch hebben wij allemaal in ons eigen innerlijk duistere trekjes, eigenschappen waar we liever niet aan herinnerd willen worden. We staan vijandig tegenover die trekjes, we ontkennen ze liever dan dat we ze begripvol tegemoet treden. Jezus vindt dat we dat wel moeten doen. De bijbelse Jezus riep op om onze vijand niet te haten, maar juist lief te hebben. Veel, heel veel mensen worstelen met deze onmogelijke opdracht.
Tirannieke misdadigers als Hitler, Stalin en Saddam Hoessein hebben alle rechten op liefde verspeeld. Hetzelfde geldt voor de "kleine" misdadigers die anderen het leven hebben benomen en de achtergebleven verwanten en geliefden daarmee in onpeilbaar verdriet hebben gestort. Hoe gaan we tegenover die mensen om met dat loodzware liefdesgebod? Ik denk dat Jezus niet in de eerste plaats de buitenwereld op het oog had, maar juist de donkere tegenstanders van onszelf in onze ziel. Zijn oproep doet sterk denken aan het aloude "ken u zelf" dat op de poort van menige Griekse tempel geschreven stond en dat het centrale thema is van alle grote religies.
Hoe goed kennen wij ons zelf? Ik moet eerlijk zeggen dat ik het een buitengewoon moeilijke vraag vind, waar ik geen pasklaar antwoord op heb. Als vanzelf komen mij bij deze vraag de situaties in gedachten die in de Tweede Wereldoorlog aan de orde van de dag waren. Het misdadige naziregime maakte alles en iedereen met geweld ondergeschikt aan zijn doelstellingen en bracht de mensen onder dit regime daardoor voortdurend in gewetensdwang.
Moest je onderduikers in huis nemen als je wist dat dit kon leiden tot de doodstraf, niet alleen voor jezelf maar ook voor je hele gezin? Wat moet je denken van de bewakers van de concentratiekampen waar je over leest, die overdag de wreedste kampbeulen waren, mensen die op het werk tientallen mensen de dood in joegen, maar in huiselijke kring brave huisvaders waren? Wat moet je daarmee, hoe kun je zulke dingen hanteerbaar maken voor jezelf? Hanna Ahrendt, de Duits-Joodse filosofe, had het over de banaliteit van het kwaad toen ze over het proces tegen Adolf Eichmann schreef. Eichmann was verantwoordelijk voor de uitvoering van het Endlösungprogramma.
Miljoenen Joden zijn door zijn werk in de kampen terechtgekomen en zijn daar vergast en gecrepeerd door ziekte en honger. Eichmann verdedigde zich met een beroep op zijn plicht en zijn arbeidsethos. Hij had alleen zo goed mogelijk gedaan wat hem was opgedragen. Hier zat geen monster, maar een burgerman, een bureaucraat, die nog steeds niet leek te begrijpen waar hij mee bezig was geweest. En juist dat was zo verontrustend want zo'n burgerman... zo'n ijverige kantoorman, wij hadden het ook zelf kunnen zijn.
Kennelijk wil het verhaal van Jezus in de woestijn ons ermee confronteren dat wij onszelf alleen maar kunnen kennen als wij bereid zijn om te aanvaarden dat de geneigdheid om het verkeerde te doen, om toe te geven aan wat slecht in ons is, bestaat en een donkere kant van onze ziel is. Paulus is hiervan doordrongen geweest toen hij schreef dat hij het goede wat hij wil niet doet, maar wel het kwade, wat hij niet wil. Voor hem was dat nodig om een heel mens te worden.
Dat zal voor ons niet minder gelden, maar hoe staat er in het grote verband eigenlijk voor? Sinds Kaïn zijn broeder Abel vermoordde en de wijk nam naar een ander land nam is het er niet veel beter op geworden. De aarde is sindsdien het toneel van één lange aaneenschakeling van geweld en oorlog. In het Midden-Oosten zijn de Egyptische, Tunesische en Libische dictators verjaagd. Het volk kwam aan de macht en is nu in een verbitterde oorlog met elkaar geraakt. Er is ongrijpbaar veel leed op de wereld door menselijk toedoen en het houdt niet op. Irak, Iran, Afghanistan, Israël en de Palestijnen, Afrika, zelfmoordaanslagen, godsdiensttwisten, etnische groepen die elkaar naar het leven staan, hoe zou je het anders moeten verklaren dan dat in de mensen zelf een destructief gen zit dat ervoor zorgt dat alle gruweldaden steeds maar weer gebeuren?
Ik kan er niets positiefs in ontdekken, maar het kan blijkbaar niet anders: steeds bezwijken we voor de verleidingen van macht en bezit ten koste van de ander en daardoor uiteindelijk ten koste van onszelf. Er zijn theologen die volhouden dat het kwade in de mens noodzakelijk is voor zijn evolutie. Op die manier past die geneigdheid tot het slechte dan weer in Gods grote plan. Ik kan daar niet in meegaan. Ik ben zelf van mening dat wij onszelf onophoudelijk moeten onderzoeken en lering moeten trekken uit wat wij dan aantreffen. Het is de weg die Matteüs beschrijft aan de hand van zijn verzoeking in de woestijn en het is de weg waarop Jezus ons op die manier is voorgegaan. Het is de weg naar binnen, er is geen andere weg die uitkomst biedt.