Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
In het Evangelie vereenzelvigt Jezus zich met de minsten der mensen. Wat hij wilde klinkt eenvoudig: dat armen niet meer arm zouden zijn. Zijn visioen is dat van een nieuwe wereld, die afrekent met het structurele onrecht van rijk tegenover arm.
Overdenking Zeist 16 januari 2021 (Jezus en de armen)
In de Evangeliën is de zorg voor de armen het allerbelangrijkste thema. In Markus, Mattheüs, Lukas en Johannes komen zij steeds ter sprake als de mensen die onze bijzondere aandacht verdienen en de uitspraken die daarover door Jezus worden gedaan, zijn heel erg absoluut. Voor alles dien je je te bekommeren om de armen en de weerlozen, de zorg voor hen is bij hem het fundament voor alle normen en waarden die wij erop na houden.
Intussen is de boodschap van Jezus op dit punt niet zo ongenuanceerd als je zou denken. In het verhaal van de rijke jongeling in Lukas (Lukas 18: 18-27) zegt hij tegen de jongeman die zich zo voorbeeldig aan alle regels had gehouden: Als je mij wilt volgen, verkoop dan al je bezittingen en verdeel de opbrengst onder de armen. Maar tegen Zacheüs de tollenaar is hij veel minder uitgesproken in zijn gebod om de armen te steunen. In het gesprek met Zacheüs spreekt hij er zijn tevredenheid over uit dat de tollenaar de helft van zijn bezittingen weggeeft. En zijn standpunt over de armen is bij Johannes op zijn zachtst gezegd opmerkelijk.
In Johannes 12 lezen we dat Maria, een van de vrouwen die Jezus volgden, de voeten van Jezus zalfde met een kruikje kostbare olie. Dat lokte krtitiek uit van Judas, want het was een grote verspilling. Vertaald naar onze tijd zou de waarde van het kruikje al gauw 20 tot dertigduizend euro zijn geweest. Om dat in een keer te gebruiken voor de zalving van voeten, je kunt je voorstellen dat dat de wenkbrauwen deed fronsen. Hoeveel armen zou je niet met de opbrengst hebben kunnen helpen? Jezus reageert met een bijna cynische uitspraak. Hij zegt: Laat haar, ze doet dit op de dag voor mijn begrafenis; de armen zijn immers altijd bij jullie, maar ik niet. (Johannes 12:7-8).
Het thema van de armen die geholpen moeten worden, vind je vooral in de teksten van het Evangelie en het geschrift Handelingen die aan Lukas worden toegeschreven. Dat heeft exegeten op de gedachte gebracht dat Lukas een vermogend man moet zijn geweest die zelf worstelde met zijn geweten waar het ging om de hulp aan de armen. Of dat zo is, dat weten we niet, maar in ieder geval is ook in het NT de hulp aan de armen geen eenvoudig of eenduidig thema.
In het Evangelie vereenzelvigt Jezus zich met de minsten der mensen. Wat hij wilde klinkt eenvoudig: dat armen niet meer arm zouden zijn. Zijn visioen is dat van een nieuwe wereld, die afrekent met het structurele onrecht van rijk tegenover arm. In onze tijd wordt dit idee van een nieuwe wereld lang niet door iedereen onderschreven. Er zijn velen die van mening zijn dat je de armen niet teveel in de watten moet leggen. Zij redeneren dat arme mensen het vaak aan zichzelf te wijten hebben als ze buiten de boot vallen: ze hebben onvoldoende hun best gedaan en plukken de zure vruchten van hun passieve houding. Er is zelfs een stroming geweest in de negentiende eeuw die bekend staat als het sociaal darwinisme, die zich op het standpunt stelde dat je de zieken en de zwakken juist niet moest helpen. Het in stand houden van de zwakke en onsuccesvollen zou de menselijke soort op den duur steeds verder verzwakken en uiteindelijk tot de ondergang leiden. Een redenering die helemaal en uitsluitend was gebaseerd op het bekende survival of the fittest.
Met enige dankbaarheid kunnen we constateren dat die stroming het niet heeft gehaald. Maar het creëren van een wereld waarin iedereen, in vrijheid en in een zekere zorgeloosheid kan bestaan, is nog altijd een onbereikbaar ideaal. Er zijn mensen die daar de schouders over ophalen. Ze weten al lang dat gerechtigheid op wereldschaal onhaalbaar is en zij vinden de wereld zoals die is, wel goed zo. Wel met veel vijven en zessen, maar toch de best haalbare.
Je kunt daar zo je vraagtekens bij zetten. Is onze wereld inderdaad de best haalbare? We leven allemaal onder het laat-kapitalistische regime, waarin we allemaal wieltjes zijn in één groot mondiaal raderwerk. Of je nou in Afrika, Amerika, Europa of Azië woont, je dagelijkse bezigheden en je economische geluk hangen af van dezelfde economische theorieën, dezelfde grote concerns en banken en dezelfde geldstromen.
En steeds is het zo dat in die mondiale wereld de geldstromen zich bewegen naar degenen die ze het minst nodig hebben: de rijken en het grootkapitaal. En die omstandigheid maakt het vraagstuk van de armen er ook niet gemakkelijker op.
Door mensen die zich realist noemen wordt wel gezegd dat armoede een zaak is van het individu. Het individu is zelf verantwoordelijk voor zijn positie in het leven. Hij is een mens met de mogelijkheid om te kiezen en hoe het hem vergaat, is een gevolg van de beslissingen die hij maakte. Maar dat is toch maar een deel van het verhaal.
Want mensen kunnen pech hebben. Je kunt ziek worden, je kunt in de situatie komen dat je door een ongeluk niet meer kunt werken, je kunt op die manier in de schulden belanden en je kunt daardoor zelfs dakloos worden. Het lot is je niet goed gezind en je bent niet onverantwoordelijk bezig, maar je had gewoon pech. Dat kan iedereen overkomen, ook degenen die hun leventje zo goed op orde leken te hebben.
In ons land kun je dan een beroep doen op de overheid. Je kunt bijstand krijgen en er zijn regelingen om je van een uitkering te voorzien als je geen werk of inkomen meer hebt. Dat klinkt opbeurend, maar de uitvoering van die regelingen geven in het algemeen geen reden tot vreugde. Want de uitvoerders zijn vooral gespitst op de vraag of er geen misbruik van de uitkeringsmogelijkheden wordt gemaakt. Er zijn zelfs speciale diensten voor in het leven geroepen die als dienst handhaving of terugvordering door het leven gaan. En de resultaten die zij boeken komen af en toe in de krant. Je leest dat een gemeente duizenden aan bijstand verstrekte gelden terugvordert omdat een familielid boodschappen voor de bijstandstrekker deed. Je leest ook dat diensten nagaan of het waterverbruik van je woonadres niet zo laag is dat het vermoeden rijst dat je op dat adres niet echt woont. Het gevolg: boetes en terugvordering van bedragen die de betrokkene nooit kan terugbetalen, al was het maar omdat de uitkering ook meteen werd verlaagd of stopgezet.
In de Trouwbijlage van 31 december 2021, oudejaarsdag, stond een interview met Amma Asante, die voorzitter is van de Landelijke Cliëntenraad. Ik had er nog niet van gehoord, maar de Landelijke Cliëntenraad vertegenwoordigt de belangen van ruim zes en een half miljoen volksgenoten die op de een of andere manier op steun van de overheid zijn aangewezen. Zes en een half miljoen! Het duizelt je als je dit getal tot je laat doordringen. Zij vertelt in dat interview dat er wel solidariteit is met mensen die in het slop raken, maar dat die solidariteit niet of nauwelijks meer uit de verf komt doordat er steeds strengere eisen worden gesteld aan de hulpvragers. Het komt erop neer dat de overheid tegen die mensen zegt: als jij niet doet wat de overheid wil, dan gaan wij jou straffen, we gaan je korten op je uitkering.
In wezen zijn alle als hulp bedoelde regelingen nog steeds gebaseerd op het al lang achterhaalde adagium Wie niet werkt zal niet eten. Een stuitende uitwerking daarvan is te vinden in een door Asante aangehaald voorbeeld. Zij vertelt dat de uitkeringsinstantie die jou een inkomen verstrekt als je zonder werk komt te zitten, bepaalt hoe je je in bepaalde gevallen moet kleden. Je moet solliciteren, want je moet weer aan het werk. Maar je kleding mag niet verhinderen dat je bij je sollicitatie wordt afgewezen omdat je kleding niet in orde is. Vrouwen, zo hebben deze instanties bedacht, mogen niet te sexy gekleed gaan, geen lage decolleté’s dus. Mannen mogen niet te slonzig op hun afspraak verschijnen, geen petje en geen joggingbroek. Als je toch zo gekleed gaat naar je afspraak, kan je gekort worden op je uitkering. Dus: als je afhankelijk bent van een uitkering, dan geeft dat de overheid het recht om zich te bemoeien met je kledingkeuze. En waar je het geld vandaan moet halen om een net pakte kopen, dat wordt er niet bij verteld.
Dit soort doorgeslagen voorschriften zijn niet alleen een inbreuk op het recht om je te kleden zoals je wilt, ze tasten ook je menselijke waardigheid aan. En dat is niet de boodschap van het Evangelie.
De boodschap van het Evangelie is dat de verhoudingen waarin mensen geknecht of vernederd worden, gesaneerd worden, dat die verhoudingen omgegooid worden en er een wereld ontstaat waarin alles is voor allen. Zodat iedereen in waardigheid kan leven.
Het goede nieuws in onze tijd is dat je hier en daar het begin van een kentering in het bestaande denken kunt waarnemen. Er duiken steeds meer berichten en commentaren op dat het met zo’n wantrouwende overheid niet langer kan en je komt steeds vaker opinies tegen waarin wordt betoogd dat de menselijke maat in het contact tussen overheid en burger terug moet komen. Men begint te bergrijpen dat een wantrouwende overheid wantrouwende burgers schept en er op den duur een situatie ontstaat waarin niemand meer naar niemand luistert en het maatschappelijk speelveld totaal en blijvend wordt ontwricht. Er zijn tekenen dat dit besef ook begint door te dringen bij de boven ons gestelden.
Jezus richt zich met vele spreuken en leefregels tot de mensen die hem willen volgen en stelt hen een koninkrijk van God in het vooruitzicht dat van deze wereld een andere wereld maakt omdat je hem niet meer ziet op de oude, versleten manieren, maar er met een andere geestesgesteldheid naar kijkt. Al die uitspraken en leringe van hem hebben onbedoeld ook een politieke lading. Want hoe je het ook wendt of keert, degene die hem in die uitspraken willen volgen, hebben een andere wereldorde voor ogen dan de bestaande en de wens daartoe, dat is een politieke wens.
Niemand kan twee heren dienen, het is een bekende uitspraak van Jezus. Hij staat in Lukas 16, in de verzen 13 en 14. Hij bedoelt er mee dat je de god van het geld en de economische macht niet kunt dienen als je het koninkrijk des hemels wilt betreden. Er is geen verstandhouding mogelijk tussen de god van het geld en het koninkrijk dat hem voor ogen staat. Met de god van het geld, de mammon, wordt het bezit bedoeld dat een mens heeft ten koste van anderen zoals grondbezit en het exclusieve bezit van productiemiddelen als bodemschatten, arbeid en kapitaal.
Met de mammon wordt niet bedoeld het bezit van een onderdak, eten en drinken en andere eerste levensbehoeften, de mogelijkheid om je kinderen te geven wat ze nodig hebben. De mammon gaat niet over elementaire levensvoorzieningen waarvoor de laagstbetaalden ook nu nog moeten vechten. Want de bezittende klasse heeft ze nooit gegeven, er moest altijd voor gestreden worden.
Het is dus niet het bezit van primaire leeftocht die door Jezus wordt veroordeeld. Als hij tegen rijke mensen zegt dat ze hun bezittingen moeten verkopen, bedoelt hij deze primaire leeftocht niet. Wat zegt hij dan wel? Hij zegt dat wie hem wil volgen moet afzien van een levenswijze die gericht is op het vermeerderen van staat en stand en bezit ten koste van anderen. Dat een volgeling van hem kiest voor een levensweg, een beroep, een inzet in de werkelijkheid die hem of haar aan de kant brengt van de bezitlozen en zodoende het koninkrijk dichter bij brengt.
Als je deze woorden in onze tijd tot je laat doordringen merk je hoe diep je leefwijze is ingegroeid in het heersende economische systeem, hoezeer je bent vervlochten met het weefsel van bestedings-en consumptie patronen en hoe gewend je bent aan de concurrentie tussen mensen onderling. Als je probeert je aan die macht te ontworstelen, ga je je tijd anders besteden, je wordt kritischer op alle geluiden om je heen en je zoekt andere mensen op die in dit opzicht gelijkgestemd zijn.
Gaat het gebeuren dat mensen zo kiezen? Wie kritisch naar zichzelf kijkt, treft daar van alles aan: egoïsme, maar ook onbaatzuchtigheid; sluwe berekening maar ook naïef vertrouwen. Hebzucht, maar ook vrijgevigheid. We weten niet alles van onszelf, we kijken vaak in een wazige spiegel en kunnen lang niet altijd benoemen wat ons drijft. Maar diep in de ziel roert zich onder al die dingen toch de ervaring en het inzicht dat zonder een beetje onbaatzuchtige liefde, zonder een wederzijds vertrouwen in elkaars goede bedoelingen een samenleving niet mogelijk is. En dat zo’n samenleving anders kan zijn dan we zijn gewend, is iets dat zich toont in het Evangelie waar het zegt: ken uw naaste en eerbiedig hem. Wij, als vrijzinngen, kunnen dit beamen en proberen ernaar te leven.