Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Wisseling der seizoenen, relatie mens/natuur
Kern
Onze economisch bepaalde gedachten- en gevoelswereld heeft weinig verbinding meer met de natuur. De antieke mens was hiervan wel doordrongen en zag de wisseling der seizoenen daarom als een goddelijke inzetting.
Het goddelijke wonder van het bestaan is eeuwig, wat de mens bedenkt is vergankelijk. Bij de wisseling van de seizoenen is het goed om erbij stil te staan dat niet de mens de natuur, maar de natuur de mens beheerst. De religieuze mens is daarvan doordrongen en beseft dat niet alles op deze wereld alleen maar afhangt van menselijke kennis en kunde.
Volledige tekst
De herfst is een overgangsseizoen. De natuur sterft langzaam af, lijkt helemaal dood te gaan en in de winter is alles stijf, levenloos en zonder beweging. Maar dan komt weer de lente en dan beweegt alles weer. De takken van de bomen worden groen, de vogels die eerst zo stil waren gaan in de ochtend fluiten en langzaam aan komt alles weer tot leven. Voor de boeren was dat een proces dat ze heel goed kenden. Ze richtten er hun werkzaamheden op in en wat ze aan verdiensten in het jaar overhielden, dat had alles te maken met de seizoenen en de overgang tussen die seizoenen. Maar voor anderen is dat alles niet zo gewoon en vanzelfsprekend meer. Veel mensen weten niet zoveel meer van de gang van de seizoenen. Door moderne kweek- en bewaartechnieken kunnen ze het hele jaar door aardbeien en tomaten eten, zijn er altijd groenten en is hun eetpatroon helemaal niet meer verbonden met de wisseling der seizoenen.
Dat was vroeger anders en dat moet zeker voor de antieke mens heel anders zijn geweest. Dat in de herfst de zon later opkomt en eerder ondergaat, de bladeren van de bomen vallen en de natuur lijkt te sterven om dan in de lente weer te herrijzen, dat moet voor de primitieve mens zo iets wonderbaarlijks zijn geweest, dat hij dit hele wonderlijke en raadselachtige proces heeft toegeschreven aan de inwerking van goddelijke krachten. Dat blijkt ondubbelzinnig uit het hoofdstuk van Genesis waaruit zo juist gelezen werd. Na de zondvloed zegt God: ik had het kunnen weten dat de mens op eigen kracht tot niets bijzonders komt. Het was onredelijk van me om alles wat ik geschapen had te vernietigen alleen maar omdat de mens die in die schepping leeft geen goede dingen kan bedenken. Ik zal het niet meer doen, want de mens kan het eigenlijk niet helpen dat hij zo krakkemikkig in elkaar zit. Ik zal zolang de aarde bestaat tijd geven om te zaaien en te oogsten, kou en hitte zal er zijn en zomer en winter, dag en nacht, er zal nooit een einde aan komen.
Hier, in dit gedeelte van Genesis, spreekt de mens uit dat hij zich afhankelijk voelt van de natuur en de wisseling der seizoenen, want zij zijn een goddelijke inzetting, buiten invloed of bereik van wat de mensen kunnen uitdenken.
Dat ontzag, dat gevoel voor de magie van de werking van de natuur zoals zich die uit in het komen en gaan van de seizoenen, dat heeft intens op mensen ingewerkt zolang hun dagelijks leven verbonden was met het ritme van de landbouw. Tot ver na de oorlog nog in de vorige eeuw. Je at in de zomer geen boerenkool, dat deed je in de winter en dan bij voorkeur als de vorst er eerst overheen was gegaan. Je at alleen wild in het jachtseizoen. Op vaste tijden van het jaar werden groenten geweckt om in de kelder te bewaren. Er was een slachtmaand, een jaarmarkt en feestelijkheden, allemaal verbonden met de seizoenen. De kerken gingen daarin mee en richtten hun feesten erop in. De louterende werking van de winter en de komst van het vroege voorjaar en de overgang daartussen, de religieuze betekenis daarvan, het had alles te maken met het besef dat de mens is onderworpen aan de goedgunstigheid van de natuur die hem tegelijkertijd voedt en bedreigt.
In het najaar de oogstdienst, in het voorjaar de herrijzenis van wat dood was, Pasen. Met Kerst de terugkomst van het licht. Er was een God en wij dankten hem voor de gaven van de aarde.
Die kerkelijke feesten staan nog steeds op de kalender en dat is niet voor niets zo. Want ze hebben te maken met diepgevoelde, universele waarheden en ervaringen over de relatie tussen mens en natuur.
Maar onze samenleving heeft geen tijd en aandacht meer voor de ondoorgrondelijke verhalen die daarbij horen.
Waar eens het blikveld kerktorens aan de horizon ontwaarde als men keek naar steden in de verte, daar steken nu de kantoortorens van multinationals als merktekens van de menselijke kille rationaliteit omhoog en ze noemen die uit glas, beton en staal opgetrokken kolossen trots de skyline die de hemel tot menselijke proporties terugbrengt. Onze samenleving eist dat we efficiënt zijn, rationeel zijn en snelle resultaten boeken.
Ook daardoor hebben de meeste mensen hebben geen notie meer van de natuurkrachten die niet alleen in de buitenwereld, maar ook in onszelf resoneren en actief zijn. De cyclus leven-dood-opstanding die de natuur ons toont, dringt niet meer door tot onze economisch bepaalde gedachten- en gevoelswereld. De mystiek van het wonder dat de wereld eigenlijk is, gaat aan een groot deel van de mensheid voorbij. Onze leiders zijn zo in beslag genomen door uiterlijke zaken dat zij het contact met die cyclus van geboorte, dood en opstanding en daarmee de diepere spirituele bron van ons bestaan hebben verloren.
De meesten voelen wel dat er iets moet veranderen. Dat de accenten veel te veel op politiek en economie liggen. Dat het eenzijdig gaat om geld, groei en materiele zaken. Maar ook degenen die dat zo voelen, hebben geen idee hoe het anders zou moeten. Het valt ook niet mee om tegen de heersende gebruiken in te gaan en een eigen weg te kiezen. Iedereen denkt vanuit zijn eigen ik en iedereen hecht waarde aan prestaties en aan status.Wie er anders over denkt en daarnaar wil leven, krijgt daar de handen niet voor op elkaar en loopt ook al gauw het risico om voor halfzacht versleten te worden. Je moet verstandig economisch handelen, en je moet niet zeuren over een God die toch niets voor je doet, dat is het dogma van een wereld die met economie, recht en politiek vooruit wil komen.
Maar alles in het Evangelie wijst naar de noodzaak van verandering. Wie koste wat het kost zijn leven wil behouden, die zal het verliezen. Wie zich aan het tijdelijke hecht, beneemt zichzelf de mogelijkheid om het tijdloze wonder van het bestaan te beleven.
Het goddelijk wonder van het bestaan is eeuwig, maar wat de mens bedenkt is steeds onderworpen aan de tand des tijds. De schepping om ons heen gaat zijn tijdloze gang door de seizoenen en de omwentelingen van de planeten, maar vroeg of laat verdwijnt ieder economisch of politiek systeem om plaats te maken voor weer een nieuwe doctrine of richting die op haar beurt verdwijnt. Na het rauwe kapitalisme van de 19e eeuw kwam het socialisme op. Het nationaal socialisme, het communisme, ze zijn verdwenen en niemand wil er nog van horen. Nog weer later struikelde Vadertje Staat van het socialisme over alle taken die hij naar zich toe trok en het liberaal-socialisme verzoende zich met de vrije markt. Maar ook het einde van de vrije, ongebreidelde markt is in zicht, want de vrije markt is een markt waarop geld en goederen door elkaar worden gehaald.
Geld is een middel dat het makkelijker maakt om wat ik heb te ruilen voor iets anders dat een ander heeft. Met geld kan ik gemakkelijk ruilen met een ander.
Als hij mij eieren geeft, hoef ik die niet altijd te ruilen met wat ik aan groenten heb, wij kunnen met geld betalen en op onze beurt kunnen wij, hij de eierenbezitter en ik de groentekweker, daarmee dan weer iets anders kopen bij een ander. Geld is een ruilmiddel, meer niet.
Maar als het hebben van geld het hoogste doel wordt, dan wordt het doel van geld – geld is een middel om iets mee te kopen of te ruilen – verward met het middel. Zodra ik alleen maar geld wil om het geld, lijd ik aan het hardnekkig misverstand dat dat geld hetzelfde is als wat wij met elkaar kunnen ruilen.
Het is het verhaal van koning Midas. Hij had de god Bacchus een grote dienst bewezen en hij mocht iedere beloning vragen die hij maar wenste. Hij wenste dat alles wat hij aanraakte in goud veranderde. Onderweg naar huis raakte hij een takje van een boom aan en tot zijn uitzinnige vreugde veranderde dat op slag in goud. Thuisgekomen richtte hij onmiddellijk een groot feest aan om het wonder te vieren.. Maar toen hij aan tafel ging zitten en een stuk wildbraad oppakte om op te eten, veranderde dat meteen in goud. Bij de aanraking met zijn lippen werd de wijn vloeibaar goud. En toen zijn dochtertje, dat hij boven alles liefhad, bij hem kwam om hem te troosten, veranderde zij in zijn omhelzing in een mooi gouden beeldje. De achterliggende boodschap van deze oude Griekse mythe laat zich gemakkelijk raden: wie zijn wensen en verlangens alleen afstemt op het vergroten van bezittingen waarmee je verder niets kunt doen, die verliest zichzelf in dat proces. Verzamel geen schatten op aarde, maar verzamel ze in de hemel; waar die schat is, daar is je hart. Matt. 6: 19-22. Het is een oproep om jezelf niet te vereenzelvigen met wat je hebt verkregen, maar om je te vereenzelvigen met wat er in je hart leeft, Wie zich alleen van waarde acht als hij miljonair is, is een kwetsbaar persoon: zodra hij zijn geld verliest is hij zijn eigenwaarde kwijt. Maar wie tot het grote inzicht is gekomen dat zijn eigenwaarde uitsluitend afhankelijk is van wat hij in zijn eigen hart aantreft, die bezit iets wat nooit meer van hem kan worden afgenomen. Hij zal God niet vragen om alles wat hij aanraakt in goud te veranderen, maar hij zal vragen om de blijvende verlichting van zijn ziel.
In het stuk van Genesis dat vandaag gelezen werd, pakken God en Noach de draad weer op na de zondvloed. Duizenden jaren geleden moet de aarde zijn getroffen door een natuurramp van ongekende omvang, want in alle oude vertellingen van oude volken overal op de wereld komt het verhaal van de zondvloed voor. Wetenschappers veronderstellen dat een reusachtige meteoor de aarde heeft getroffen en de zeespiegel hierdoor tientallen meters is gestegen. Het lijkt aannemelijk, en het brengt je als van zelf tot de gedachte hoe weinig oog wij eigenlijk hebben voor de vluchtigheid van ons bestaan vergeleken met dat van de aaarde zelf. Wij voeren heftige discussies met elkaar over de wijze waarop wij de aarde exploiteren. Wij doen dat niet duurzaam en wij vernielen de natuur. U weet waarover die dicussies gaan. Het is natuurlijk goed dat wij daarover nadenken, maar verliezen we de proporties niet een beetje uit het oog als wij denken dat wij als mensen de aarde kunnen maken of breken? De aarde is volgens geleerden twee maal duizend maal duizend maal duizend jaar oud, ik geloof dat dat ongeveer twee miljard jaar is. De mensheid bestaat misschien tweehonderdduizend jaar. Het zijn seconden in het leven van de planeet die aarde heet. Op de klok van de eeuwigheid is ons secondewijzertje praktisch onzichtbaar, maar wij denken dat die eeuwige klok gaat stilstaan als wij niet op onze tellen passen. Ja, als wij zo doorgaan, zal de mensheid zichzelf misschien vernietigen, maar de aarde zal onverstoorbaar zijn omwentelingen om de zon blijven maken.
Ik denk dat het goed is om hier even bij stil te staan als wij de wisselingen van de seizoenen beleven Dat niet wij de natuur beheersen, maar de natuur ons beheerst en dat het niet zo verkeerd zou zijn om daar wat dieper van doordrongen te zijn dan de niet-religieuze mens die denkt dat alles op deze wereld alleen maar afhangt van zijn eigen kennis en kunde.